Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- het verzoekschrift van 29 september 2014, met bijlagen;
- de beschikking van 15 december 2014, hersteld bij de beschikking van 8 januari 2015, van Team familie van deze rechtbank, waarbij - onder toepassing van het bepaalde van artikel 69 Rv - is bevolen dat de procedure in de stand waarin deze zich bevindt wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure en is bepaald dat de zaak zal worden uitgeroepen ter rolzitting van Team handel van deze rechtbank;
- het betekeningsexploot van 31 december 2014;
- het herstelexploot van 16 januari 2015;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 1 april 2015, waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 6 augustus 2015.
2.De feiten
- pensioen bij de Stichting Pensioenfonds Mercer;
2.4. Op 11 juni 2012 heeft een gesprek als bedoeld onder 2.3. plaatsgevonden. Daarbij is onder meer gesproken over de verdeling van de onder 2.2. genoemde pensioenaanspraken.
13 juni 2012en refererend aan het (echtscheidings)gesprek van 11 juni 2012 heeft de scheidingsplanner (namens [de vrouw] ) aan de advocaat van [de man] geschreven, voor zover relevant:
‘OuderdomspensioenIn het kader van de door de man opgebouwde pensioenaanspraken bij Mercer wil de vrouw afwijken van de standaardregeling volgens de wet Pensioenverevening bij scheiding door de verhouding 75%/25% af te spreken, waarbij de man dan 75% zal behouden.
23 juni 2012aan de scheidingsplanner geschreven, voor zover relevant:
‘Het door u aan de orde gestelde onderwerp inzake het ouderdomspensioen (…) is inderdaad conform het (…) besprokene, waar ook mijn cliënt zich achter stelt. Daarover bestaat derhalve consensus.’
‘Partijen komen ter beëindiging van hun geschil het volgende overeen:
3.Het geschil
I. voor recht verklaart dat tussen partijen op 23 juni 2012 een overeenkomst tot stand is gekomen, zoals weergegeven in - met name de punten 4 tot en met 6 van - het onder 1.1. genoemde verzoekschrift;
II. [de vrouw] veroordeelt om binnen twee weken na betekening van [de rechtbank leest:] het te wijzen vonnis haar medewerking te verlenen aan de door [de man] voorgestane registratie van voornoemde afspraken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 150,- voor iedere dag dat [de vrouw] niet aan die veroordeling zal voldoen en kosten rechtens.
- wat betreft het bij Mercer opgebouwde pensioen is een verdeling van 75%/25% overeengekomen, waarbij [de man] 75% behoudt;
- wat betreft het bij Aegon en ABP opgebouwd pensioen is overeengekomen dat er geen pensioenverevening plaatsvindt,
een en ander in afwijking van de standaard 50%/50%-regeling in respectievelijk onder uitsluiting van de toepasselijkheid van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (hierna: de Wet VP).
4.De beoordeling4.1. In geschil is of partijen ten aanzien van de verdeling van de onder 2.2. genoemde pensioenaanspraken bindende afspraken hebben gemaakt, waarbij wat betreft het bij Aegon en het ABP opgebouwde pensioen de werking van de Wet VP is uitgesloten en wat betreft het bij Mercer opgebouwde pensioen van de wettelijke regeling is afgeweken.Standaardregeling4.2. Wettelijk uitgangspunt is dat de na de huwelijkssluiting opgebouwde pensioenrechten bij scheiding verevend worden. In de Wet VP is daartoe een standaardregeling opgenomen (artikel 2 Wet VP). Daarbij krijgen de ex-echtelieden de helft van het ouderdomspensioen dat door de ander tijdens het huwelijk is opgebouwd (artikel 3 lid 1 Wet VP). Dit recht ontstaat van rechtswege bij het definitief worden van de scheiding.
(i) huwelijkse voorwaarden of (ii) een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding, derhalve een echtscheidingsconvenant. Voor een rechtsgeldige uitsluiting dan wel afwijking van de Wet VP dient aldus sprake te zijn van een door beide partijen - wat betreft het echtscheidingsconvenant niet mede door een advocaat of notaris - ondertekend geschrift.