In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, heeft de Rechtbank Den Haag op 19 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stema Survey Services B.V. en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door Rijkswaterstaat. De kern van het geschil betreft de uitleg van een aanbestedingseis, specifiek eis 29, die betrekking heeft op de levering van een Processing Unit in een 19-inch uitvoering. Stema, de eiseres, betoogde dat haar inschrijving niet ongeldig verklaard had mogen worden, omdat zij meende dat de eis op een andere manier geïnterpreteerd moest worden. De rechtbank oordeelde echter dat de eis ondubbelzinnig was en dat Stema niet voldeed aan de gestelde eisen. De rechtbank overwoog dat Stema haar recht had verwerkt om te klagen over de eis, omdat zij geen vragen had gesteld tijdens de aanbestedingsprocedure en pas na de ongeldigverklaring van haar inschrijving haar bezwaren naar voren bracht. De voorzieningenrechter concludeerde dat de eis niet anders kon worden begrepen dan dat Rijkswaterstaat een Processing Unit in 19-inch uitvoering wenste, en verwierp zowel het primaire als het subsidiaire standpunt van Stema. De vorderingen van Stema werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van zowel Rijkswaterstaat als Kongsberg Maritime Holland B.V., die als tussenkomende partij was toegelaten.