ECLI:NL:RBDHA:2015:13216

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2015
Publicatiedatum
18 november 2015
Zaaknummer
15/18351
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van opvolgende aanvraag en kennelijk ongegrondverklaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 november 2015 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Iraakse nationaliteit, een opvolgende aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond kon worden afgewezen. Eiser had eerder, op 16 mei 2008, een asielaanvraag ingediend die was afgewezen. De rechtbank overweegt dat de opvolgende aanvraag, ingevolge artikel 1 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), een nieuw verzoek is na een definitieve beslissing op een eerder verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser voldoet aan de definitie van een opvolgende aanvraag en dat deze niet als niet-ontvankelijk is verklaard.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de eerdere afwijzing van de asielaanvraag van eiser op goede gronden is gedaan, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag gegrond is op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening vormen. De rechtbank heeft de verklaringen van eiser over zijn huwelijk en de bedreigingen van zijn schoonfamilie als ongeloofwaardig beoordeeld. Eiser had geen overtuigend bewijs overgelegd dat zijn huwelijk geldig was en dat hij daadwerkelijk in gevaar was. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder de aanvraag van eiser terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij in zijn land van herkomst, Irak, daadwerkelijk in gevaar is.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen een week na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/18351

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],
geboren op [geboortedatum],
alias
[alias],
geboren op [geboortedatum],
van Iraakse nationaliteit,
V-nummer [nummer], eiser,
(gemachtigde: mr. M. Woudwijk),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.J. Kaspers).

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000.
Daarnaast is aan eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
Evenmin is aan eiser uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000 in samenhang met artikel 6.1e van het Vb 2000.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat eiser eerder, op 16 mei 2008, een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. Bij besluit van 16 juli 2009 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, zoals dat destijds luidde. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Assen, van 21 juli 2011, Awb 09/29356, is het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend. Daarmee staat in rechte vast dat verweerder eiser in redelijkheid heeft kunnen tegenwerpen dat hij zijn identiteitskaart en nationaliteitskaart niet heeft overgelegd, alsmede dat het ontbreken van reisbescheiden hem kan worden toegerekend. Verweerder heeft daarom in redelijkheid artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan eiser kunnen tegenwerpen. Voorts heeft verweerder in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat eiser door middel van de door hem overgelegde contra-expertise niet de bij verweerder gerezen en door de taalanalyse bevestigde twijfel over de door eiser gestelde herkomst uit Kirkuk, Centraal-Irak, kunnen wegnemen. Nu geen geloof wordt gehecht aan de door eiser gestelde herkomst en identiteit heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen waarde kan worden gehecht aan hetgeen zich volgens eisers asielrelaas heeft afgespeeld, aldus voornoemde uitspraak van 21 juli 2011.
2. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1406) kan de bestuursrechter een besluit van gelijke strekking toetsen als ware het een eerste afwijzing, mits de vreemdeling aantoont dat hij daadwerkelijk in zijn land van herkomst of bestendig verblijf is teruggekeerd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met het door hem overgelegde paspoort, afgegeven op 12 augustus 2012, aangetoond dat hij is teruggekeerd in zijn land van herkomst Irak. Daartoe overweegt de rechtbank dat dit Iraakse paspoort echt is bevonden blijkens onderzoek van de Koninklijke Marechaussee van 18 augustus, en dat dit paspoort diverse in- en uitreisstempels bevat. De rechtbank zal het bestreden besluit dan ook toetsen als ware het een eerste afwijzing.
3. Eiser heeft aan de onderhavige aanvraag ten grondslag gelegd dat hij na de vorige asielprocedure is teruggekeerd naar Irak. Hij heeft daar een relatie gekregen met een meisje. Zijn schoonfamilie was het niet eens met hun relatie. Eisers geliefde is zwanger geworden. Zijn schoonfamilie wil wraak nemen en heeft gedreigd hem te vermoorden. Daarop heeft eiser besloten te vertrekken uit Irak.
Eiser heeft verklaard dat hij in de vorige asielprocedure onjuiste personalia heeft vermeld alsmede een onjuiste woonplaats. Hij heeft in de huidige procedure een paspoort, nationale identiteitskaart, een kieskaart en een nationaliteitsverklaring overgelegd. Blijkens onderzoek van de Koninklijke Marechaussee van 18 augustus 2015 zijn de kieskaart en nationaliteitsverklaring hoogstwaarschijnlijk echt, de nationale identiteitskaart is met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid echt en het paspoort is, zoals hierboven ook is opgemerkt, echt.
4. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend en deze niet overeenkomstig artikel 30a, eerste lid, onderdeel d of e, niet-ontvankelijk is verklaard.
5. De rechtbank zal eerst bezien of verweerder de aanvraag van eiser terecht als ongegrond heeft afgewezen alvorens wordt toegekomen aan de vraag of de aanvraag tevens terecht als kennelijk ongegrond is afgewezen.
6. Verweerder heeft de volgende relevante elementen in het asielrelaas van eiser vastgesteld, hetgeen niet wordt betwist:
  • eiser is als soenniet in het geheim, zonder toestemming van haar machtige familie, door een mullah op grond van de sharia getrouwd met een sjiitische vrouw;
  • de vrouw van eiser is zwanger geworden. Door kenmerken die mogelijk duiden op een zwangerschap, zoals overgeven, en doordat zijn schoonfamilie in de mobiele telefoon van zijn vrouw heeft gekeken, heeft de familie van zijn vrouw ontdekt dat eiser zonder toestemming, in het geheim is getrouwd en dat hij zijn vrouw zwanger heeft gemaakt;
  • eiser en zijn vrouw zijn door de familieleden van zijn vrouw bedreigd met de dood. Eiser vreest eerwraak op basis van familietradities;
  • in plaats van eiser heeft de familie van zijn vrouw zijn nichtje ontvoerd.
7. Verweerder heeft de relevante elementen alle ongeloofwaardig geacht. Daartoe heeft verweerder allereerst vastgesteld dat eiser in zijn vorige asielprocedure valse verklaringen heeft afgelegd over zijn personalia, woonplaats en asielmotieven. Daaruit heeft verweerder de conclusie getrokken dat eiser bereid is gebleken om valse verklaringen af te leggen, met het doel om op basis van bedrog in het bezit te worden gesteld van een verblijfsvergunning asiel. Gelet daarop verwacht verweerder van eiser te meer dat hij zijn huidige asielaanvraag onderbouwt met documenten of ander objectief bewijsmateriaal, dan wel dat hij een oprechte inspanning levert om zijn aanvraag te staven en/of zijn verklaringen aannemelijk te maken.
De rechtbank volgt verweerder hierin.
8. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers huwelijk ongeloofwaardig is omdat eiser geen huwelijkscontract heeft overgelegd, hetgeen volgens verweerder - onder verwijzing naar diverse bronnen - een constitutief vereiste is voor een rechtsgeldig huwelijk. Bovendien heeft eiser verklaard volgens de sjafi’itische leer te zijn getrouwd, en kan een huwelijk volgens deze rechtsschool niet worden voltrokken dan door de tussenkomst van een wali, een mannelijke verwant van de bruid, die feitelijk en juridisch het huwelijk aangaat namens de bruid. Ook in dit kader heeft verweerder verwezen naar diverse bronnen. Nu eiser heeft verklaard dat de familie van de bruid tegen het huwelijk was en dat enkel hij, zijn vriendin en de mullah bij het huwelijk aanwezig waren, en dat twee mensen die in de moskee aan het schoonmaken waren als getuigen hebben gefungeerd, maakt dit zijn huwelijk eveneens ongeloofwaardig.
In beroep heeft eiser betoogd dat verweerder zijn standpunt dat eisers huwelijk ongeloofwaardig is omdat er geen huwelijkscontract is en omdat medewerking van een wali ontbreekt, onvoldoende heeft onderbouwd met recente informatie over de specifieke situatie van eiser. Hij heeft zelf informatie overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat er niet altijd een huwelijkscontract is bij een huwelijk op grond van islamitisch recht.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers huwelijk ongeloofwaardig is. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit de informatie waarnaar verweerder in het bestreden besluit heeft verwezen - en die is overgelegd bij het verweerschrift - volgt dat volgens de sjafi’itische leer, die eiser stelt aan te hangen, een huwelijk niet geldig tot stand kan komen zonder medewerking van de wali. Dit leidt de rechtbank af uit ‘Handleiding tot de kennis van de mohammedaansche wet volgens de leer der sjafi’itische school’, onder paragraaf 42, waarin dit met zoveel woorden wordt gezegd, en uit de Shorter encyclopaedia of Islam, pagina 447, onder 3: ‘The most important provisions of Muslim law (according tot the Shafi’i school) are the following. The marriage contract is concluded between the bridegroom and the bride’s wali (guardian) (…)’. Uit informatie van de website www.al-islam.org (http://www.al-islam.org/muta-temporary-marriage-in-islamic-law-sachiko-murata/permanent-marriage#c-guardianship-wilaya) volgt dit ook: ‘In the Maliki and Shafi'i schools, the participation of the legal guardian is one of the pillars of the marriage’ en ‘The legal guardian in the marriage contract may be the father, the father's father (Hanafi, Shafi'i, Shi'i)(…)’.
Eiser heeft bovenstaande informatie betwist met de door hem op 2 november 2015 overgelegde verklaring van de advocaat Bahez Anwar Jalal van 22 oktober 2015, met name pagina 2 onderaan. Ten aanzien van deze verklaring merkt de rechtbank in de eerste plaats op dat uit dit document niet verifieerbaar valt op te maken dat sprake is van een verklaring van een advocaat, die deskundig is op dit terrein. Voorts maakt de rechtbank uit de verklaring op dat in Koerdistan de visie van de Shafi’ie leerschool wordt gehanteerd, die inhoudt dat een meisje niet kan trouwen als de ouders/verzorgers niet aanwezig zijn of er geen toestemming voor hebben gegeven. In zoverre vormt deze verklaring geen bevestiging van eisers standpunt.
Nu eiser heeft verklaard dat de familie van de bruid tegen het huwelijk was en dat hij zonder toestemming is getrouwd, en dat enkel hij, zijn vriendin ende mullah bij het huwelijk aanwezig waren, alsmede twee mensen die in de moskee aan het schoonmaken waren als getuigen, heeft verweerder, gelet op de informatie waarnaar hij heeft verwezen, zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat eisers gestelde huwelijk ongeloofwaardig is. Daarbij heeft verweerder voorts terecht betrokken dat eiser ook anderszins geen overtuigend bewijs van zijn huwelijk of relatie heeft overgelegd. Hij heeft zijn telefoon, waar foto’s op stonden, vernietigd. Verweerder heeft zich ten aanzien van de door eiser alsnog in het geding gebrachte foto’s op het standpunt gesteld dat hieruit niet blijkt van een huwelijk of relatie met eisers gestelde echtgenote, in de bewuste periode, in Irak. De rechtbank volgt verweerder hierin.
9. Bovendien acht de rechtbank met verweerder onwaarschijnlijk dat eiser op geen enkele wijze met zijn gestelde echtgenote in contact zou kunnen treden, gelet op eisers relaas en de gestelde omstandigheid dat zij zwanger is.
10. Verder weet eiser zijn trouwdatum niet, en heeft hij over zijn gestelde echtgenote weinig concrete informatie verschaft. Hij kan niet zeggen voor welke bureaus of bedrijven zij als advocaat werkte, en weet de namen van haar broers niet, terwijl zij twee jaar lang een relatie zouden hebben gehad. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit ook terecht in eisers nadeel bij de geloofwaardigheidsbeoordeling betrokken. Dat eisers gestelde echtgenote voor verschillende bedrijfjes werkte en dat hij wel heeft aangegeven dat zijn huwelijk rond zijn verjaardag was, doet hieraan ook naar het oordeel van de rechtbank niet af.
11. Nu verweerder zich reeds gelet op het voorgaande op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eisers huwelijk ongeloofwaardig is, behoeft de vraag of van een dergelijk huwelijk een document wordt opgemaakt geen verdere beantwoording.
12. Verweerder heeft zich, gelet op het voorgaande, terecht op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over zijn huwelijk en de bedreiging van de zijde van de familie van zijn gestelde echtgenote niet geloofwaardig zijn, net zomin als de stelling van eiser dat in zijn plaats zijn nichtje is ontvoerd.
13. Verweerder heeft eisers onderhavige asielaanvraag dan ook terecht als ongegrond afgewezen.
14. Met betrekking tot de vraag of verweerder eisers aanvraag tevens als kennelijk ongegrond heeft kunnen afwijzen overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend en deze niet overeenkomstig artikel 30a, eerste lid, onderdeel d of e, niet-ontvankelijk is verklaard.
Eiser heeft betoogd dat geen sprake is van een aanvraag die kan worden afgewezen als kennelijk ongegrond. Hij heeft daartoe met name gewezen op de wijze waarop verweerder de onderhavige aanvraag procedureel heeft behandeld.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond niet. De rechtbank overweegt daartoe dat een opvolgende aanvraag ingevolge artikel 1 van de Vw 2000 een volgend verzoek als bedoeld in artikel 2, onderdeel q, van de Procedurerichtlijn is.
In artikel 2, onderdeel q, van de Procedurerichtlijn staat: “volgend verzoek”: een later verzoek om internationale bescherming dat wordt gedaan nadat een definitieve beslissing over een vorig verzoek is genomen, met inbegrip van de gevallen waarin de verzoeker zijn verzoek expliciet heeft ingetrokken en de gevallen waarin de beslissingsautoriteit een verzoek heeft afgewezen na de impliciete intrekking ervan overeenkomstig artikel 28, lid 1.
Een herhaalde aanvraag is onderscheiden van een opvolgende aanvraag en wordt in artikel 1 van de Vw 2000 omschreven als een aanvraag die op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan worden afgewezen.
Eisers onderhavige aanvraag is niet overeenkomstig artikel 30a, eerste lid, onderdeel d of e, niet-ontvankelijk verklaard. Voorts voldoet de aanvraag aan de definitie van opvolgende aanvraag zoals omschreven in artikel 1 van de Vw 2000 en artikel 2, onderdeel q, van de Procedurerichtlijn. Gelet daarop heeft verweerder eisers aanvraag van 3 augustus 2015 naar het oordeel van de rechtbank als kennelijk ongegrond kunnen afwijzen .
15. De rechtbank stelt vast dat de weigering eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 te verlenen en de weigering hem uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw 2000 niet in geschil zijn.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Markwat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.