ECLI:NL:RBDHA:2015:13300

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2015
Publicatiedatum
20 november 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 7570
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting woning wegens softdrugs

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 november 2015 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die bezwaar had gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van zijn gemeente. De burgemeester had op 15 oktober 2015 besloten om de woning van de verzoeker te sluiten voor de duur van zes maanden, omdat er een grote hoeveelheid softdrugs was aangetroffen. De verzoeker, die in Spanje op vakantie was, was niet op de hoogte van de sluiting en betwistte de noodzaak van deze maatregel, aangezien het volgens hem om een eerste overtreding ging en er geen aanwijzingen waren voor handel in softdrugs.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er op 31 augustus 2015 in de woning van de verzoeker twee kilogram hennep is aangetroffen, wat als een handelshoeveelheid wordt beschouwd. De rechter oordeelde dat de burgemeester onvoldoende had gemotiveerd waarom een sluiting van zes maanden noodzakelijk was, gezien de omstandigheden van de zaak. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en het besluit van de burgemeester geschorst, omdat het belang van de verzoeker zwaarder woog dan het belang van de burgemeester bij directe sluiting van de woning. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de verzoeker.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig te motiveren bij het nemen van ingrijpende besluiten zoals het sluiten van woningen, en dat de belangen van betrokkenen in de besluitvorming moeten worden meegewogen.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/7570
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 november 2015 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

(gemachtigde: mr. M.B. Brouwer),
tegen

de burgemeester van [gemeente] , verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Ypenburg en mr.drs. C.M.A. Demetriades).

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2015 heeft verweerder gelast de woning aan de [adres] te [woonplaats] te sluiten voor de duur van zes maanden, ingaande op 26 oktober 2015.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij e-mail van 23 oktober 2015 heeft verweerder medegedeeld dat de sluiting wordt opgeschort tot de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2015.
Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
De voorzieningenrechter acht spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de gevraagde voorziening aanwezig. De voorzieningenrechter zal beoordelen aan de hand van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel en zo nodig een belangenafweging of er aanleiding is tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2 De voorzieningenrechter neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
2.1
Verzoeker huurt de woning [adres] te [woonplaats] van woningcorporatie [woningcorporatie X] .
2.2
De politie is op 31 augustus 2015 naar aanleiding van een melding van woningcorporatie [woningcorporatie X] naar de woning gegaan. Volgens de melding rook het naar hennep rondom de woning, staat er niemand ingeschreven, zitten de gordijnen altijd dicht en wordt er nooit niemand in de woning gezien.
Bij de voordeur rook de agent een hennepgeur en hoorde hij het gezoem van een afzuiginstallatie. Bij navraag in de landelijke politiesystemen bleek dat in de vorige woning van verzoeker aan de [adres 2] te [woonplaats] een hennepkwekerij was aangetroffen. Met een machtiging ter inbeslagname is vervolgens binnengetreden.
In de woning werden sealbags en strijkzakken aangetroffen. Op de tafel lagen meerdere scharen met een bruine plakkerige substantie. In een kast in de slaapkamer lag een strijkzak met twee kilogram gedroogde henneptoppen.
3 Vanwege de aangetroffen hoeveelheid softdrugs heeft verweerder de sluiting van de woning gelast. Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van een ernstig geval vanwege de zeer grote hoeveelheid hennep, in combinatie met de overige aangetroffen attributen die benodigd zijn voor het verwerken van de hennep, zodat een sluiting op zijn plaats is en er niet eerst is overgegaan tot een waarschuwing.
4 Verzoeker stelt dat hij vanwege zijn vakantie in Spanje niet op de hoogte was. Hij vindt dat een sluiting niet op zijn plaats is, omdat het gaat om een eerste overtreding, het softdrugs betreft, er geen aanwijzingen zijn voor handel in softdrugs en er geen overlast was. Volgens verzoeker heeft verweerder er geen blijk van gegeven dat bij het besluit rekening is gehouden met de persoonlijke gevolgen voor hem.
5 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5.1
Verzoeker betwist niet dat er op 31 augustus 2015 in zijn woning twee kilo hennep is aangetroffen. Verzoeker stelt dat hij niet wist dat er drugs in zijn huis lag. Het bestaan van enige mate van schuld, betrokkenheid of verwijtbaarheid aan de zijde van de eigenaar en/of bewoner van de woning is geen vereiste om tot toepassing van artikel 13b van de Opiumwet te kunnen overgaan. Als huurder van de woning is verzoeker verantwoordelijk voor hetgeen zich daarin afspeelt.
5.2
De aangetroffen twee kilo hennep is aan te merken als handelshoeveelheid, omdat het ruimschoots de maximale hoeveelheid voor eigen gebruik volgens de richtlijnen van het openbaar ministerie, te weten 5 gram bij softdrugs, overschrijdt. Zoals volgt uit uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2616), is voor het ontstaan van de bevoegdheid om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bestuursdwang toe te passen niet vereist dat daadwerkelijk softdrugs zijn verhandeld. Uit het woord "daartoe" in deze bepaling volgt dat deze bevoegdheid ontstaat door de enkele aanwezigheid in een woning of lokaal, dan wel in of op het daarbij behorende erf, van een handelshoeveelheid drugs bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbenden op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Daarin is verzoeker niet geslaagd. Gelet op de tekst van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is voor het ontstaan van de in dit artikel neergelegde bevoegdheid voorts niet noodzakelijk dat verweerder aannemelijk maakt dat de aanwezigheid van softdrugs in de woning overlast heeft veroorzaakt.
5.3
Verweerder heeft bij het uitoefenen van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet beleidsvrijheid. De rechter moet de invulling van die bevoegdheid door verweerder daarom terughoudend toetsen.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat er beleidsregels in voorbereiding zijn, maar dat er op dit moment geen beleid is ten aanzien van de bevoegdheid tot het sluiten van woningen op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Het ontbreken van beleid doet er niet aan af dat verweerder van die bevoegdheid gebruik mag maken. Wel dienen hoge eisen aan de motivering te worden gesteld, nu sluiting van een woning een ingrijpende maatregel is. In de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8, en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2) is in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel; dit moet worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken.
5.4
Verweerder dient alle relevante feiten en omstandigheden, alsmede alle indicatoren, zowel belastende als ontlastende, zorgvuldig in kaart te brengen. Verweerder dient vervolgens een afweging te maken van deze feiten, omstandigheden en indicatoren om te beoordelen of de situatie dermate ernstig is dat sluiting moet volgen, dan wel dat met een waarschuwing of een andere, minder ingrijpende, maatregel kan worden volstaan (zie uitspraak van de Afdeling van 5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3941).
5.5
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder hieraan niet voldaan.
De aangetroffen hoeveelheid van 2 kilogram is meer dan 5 gram, zodat, mede gelet op de aangetroffen attributen, mag worden aangenomen dat sprake is van handel in softdrugs. Met deze constatering heeft verweerder evenwel – in het licht van hetgeen onder 5.4 is overwogen - onvoldoende gemotiveerd waarom in dit geval een sluiting van zes maanden nodig is om het doel van de herstelsanctie, te weten het opheffen van een illegaal verkooppunt, te bereiken. Onweersproken is verder dat de woning ook werkelijk werd bewoond en niet uitsluitend werd gebruikt voor het verwerken van drugs. Het is echter niet duidelijk in welke zin verweerder de belangen van verzoeker heeft betrokken bij de besluitvorming.
5.6
In de bezwaarprocedure zal verweerder het bestreden besluit moeten heroverwegen. Mogelijk kunnen daarbij, onder aanpassing van de motivering van het besluit, de hiervoor vastgestelde gebreken die nu aan het besluit kleven worden hersteld.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om thans over te gaan tot schorsing van het bestreden besluit, omdat met inachtneming van het voorlopige rechtmatigheidsoordeel het belang van verzoeker, voor wie sluiting zeer ingrijpend is, in dit geval zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij directe sluiting van de woning.
6 Omdat de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7 De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst het besluit van 15 oktober 2015 tot zes weken na bekendmaking van de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.G.J. Dop, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.J. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.