Overwegingen
1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [Geboortedag] 1980 en de Afghaanse nationaliteit te bezitten. Eiser heeft op 23 juni 2010 onder de naam [Alias eiser] een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 27 juni 2010 deze aanvraag afgewezen. Dit besluit staat in rechte vast. Eiser heeft op 13 september 2010 een opvolgende asielaanvraag ingediend die door verweerder bij besluit van 19 september 2010 is afgewezen. Ook dat besluit staat in rechte vast.
2. Op 24 maart 2015 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend.
3. Ambtshalve moet worden onderzocht of het bestreden besluit van gelijke strekking is als de eerdere afwijzende besluiten. Het bestreden besluit strekt tot afwijzing van eisers asielaanvraag en is daarom van gelijke strekking als de eerdere afwijzende besluiten van verweerder van 27 juni 2010 en 19 september 2010.
3. Eiser heeft betoogd, onder aanhaling van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW4354, dat het beroep moet worden behandeld als een beroep dat is gericht tegen de afwijzing van een eerste asielaanvraag. Eiser stelt in dit verband dat België als land van bestendig verblijf moet worden aangemerkt. 4. Dit betoog van eiser kan geen doel treffen. Uit voormelde uitspraak van de Afdeling vloeit voort dat – indien de vreemdeling aan kan tonen dat hij na afwijzing van zijn eerdere asielaanvraag is teruggekeerd naar het land van herkomst of bestendig verblijf voor terugkomst naar Nederland – het beroep tegen de afwijzing van de daarna ingediende asielaanvraag moet worden beoordeeld als ware het een beroep tegen een eerste afwijzing. Eiser is – naar eigen zeggen – na de afwijzing van zijn eerdere asielaanvragen niet teruggekeerd naar zijn land van herkomst. Niet is gesteld of gebleken dat eiser tijdens zijn verblijf in België, voor zover dat al als bestendig kan worden aangemerkt, asielgerelateerde problemen heeft ondervonden. Eiser heeft zich louter beroepen op te verwachten problemen in het land van herkomst.
5. De slotsom is dat het beperkte toetsingskader, zoals hieronder omschreven, op eiser van toepassing is.
6. Uit het ne-bis-in-idembeginsel vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit materieel een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door betrokkene aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen, door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 in de zaak Bahaddar tegen Nederland (JV 1998/45) voordoen.
7. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (hierna: nova) moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
8. De rechtbank stelt vast dat bij het eerste afwijzend besluit is bepaald dat de door eiser gestelde problemen met de Taliban in het land van herkomst als ongeloofwaardig moeten worden aangemerkt. Voorts is in het tweede afwijzend besluit, met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht, verwezen naar het eerdere afwijzend besluit. Deze besluiten zijn het uitgangspunt bij de beoordeling of er sprake is van nova in deze procedure.
9. Eiser heeft de volgende feiten en omstandigheden als nova naar voren gebracht.
- eiser is getrouwd met een verwesterde vrouw en heeft om die reden problemen te duchten van familie en Taliban in het land van herkomst;
- eiser is gescheiden van zijn vrouw en heeft om die reden problemen te duchten van familie en Taliban in het land van herkomst;
- eiser wenst familieleven met zijn in Nederland verblijvende dochter die in 2011 is geboren;
- de sterker wordende invloed van Islamitische Staat (IS) in Afghanistan.
Eiser beroept zich verder vanwege zijn problemen op de Bahaddar-exceptie.
10. Met betrekking tot de gestelde problemen in verband met zijn huwelijk met een verwesterde vrouw wordt het volgende overwogen. Eiser heeft gesteld dat hij in 2005 met deze vrouw is getrouwd. Eiser heeft geen deugdelijke verklaring gegeven voor het niet tijdens zijn eerste asielaanvraag vermelden van dit gestelde huwelijk en de daarmee samenhangende problemen. Om die reden zijn deze gestelde problemen niet als novum aan te merken.
11. Voor wat betreft de gestelde echtscheiding wordt overwogen dat eiser geen originele bewijzen dan wel door de rechtbank gewaarmerkte afschriften van bewijzen heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij is gescheiden. Uit bestendige jurisprudentie blijkt dat kopieën van documenten niet als nova worden aangemerkt. Reeds om die reden is de gestelde echtscheiding geen novum.
12. Het gestelde feit dat eiser een dochter heeft in Nederland, met wie hij een gezinsleven wil uitoefenen, kan evenmin als novum worden aangemerkt omdat dit geen asielrechtelijke relevantie heeft en dus niet tot een andersluidend asielbesluit kan leiden. Verweerder was ook niet op grond van artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000 gehouden om ambtshalve te beoordelen in het kader van eisers asielaanvraag of eiser in aanmerking kon komen voor een reguliere verblijfsvergunning, omdat het een opvolgende asielaanvraag betreft.
13. Over de gestelde sterker wordende invloed van IS in Afghanistan wordt het volgende overwogen. Uit de door eiser bij zienswijze overgelegde stukken van het ANP van 1 mei 2015 en Elsevier.nl van 2 juni 2015 blijkt dat IS in een aantal provincies in Afghanistan oprukt. Niet blijkt dat dit ook geldt voor de provincie Sar-e Pol, waar eiser vandaan komt. Het door eiser eveneens bij de zienswijze overgelegde negatief reisadvies van de minister van Buitenlandse Zaken van 5 januari 2015 bespreekt de risico’s voor Nederlanders in Afghanistan. Dit betekent niet dat deze risico’s ook gelden voor terugkerende Afghanen, zoals eiser. Uit de stukken blijkt evenmin dat de situatie in Afghanistan in het algemeen, dan wel in de provincie Sar-e Pol in het bijzonder, zodanig uitzonderlijk is dat de loutere aanwezigheid van een burger al leidt tot een reëel risico op ernstige schade. De slotsom is dan ook dat de gestelde veranderde veiligheidssituatie in Afghanistan niet als novum kan worden aangemerkt.
14. Naar het oordeel van de rechtbank is de Bahaddar-exceptie op eiser niet van toepassing. Overwogen wordt dat niet is gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden die er onmiskenbaar toe zullen leiden dat eiser bij terugkeer naar Afghanistan zal worden blootgesteld aan schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
15. Uit het vorenstaande vloeit voort dat voor rechterlijke toetsing van het bestreden besluit geen plaats is. Het beroep kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
16. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
17. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de voorzieningenrechter niet gebleken.