Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 4 december 2015 in de zaak tussen
[eiseres] , te [plaats] , eiseres
[belanghebbende], te [woonplaats] , belanghebbende.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever (eiseres) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) (verweerder) over de toekenning van een WW-uitkering aan een ex-werknemer. De ex-werknemer had op 1 april 2014 een arbeidsovereenkomst met eiseres, die op 31 december 2014 werd beëindigd. De ex-werknemer vroeg op 10 december 2014 een WW-uitkering aan, die met ingang van 1 januari 2015 werd toegekend. Eiseres was het niet eens met de beslissing van verweerder om de WW-uitkering op haar te verhalen, omdat zij meende dat er sprake was van ernstig disfunctioneren van de ex-werknemer, wat een dringende reden voor ontslag zou zijn. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat er een dringende reden voor ontslag was, en dat er geen sprake was van verwijtbare werkloosheid. De rechtbank concludeerde dat verweerder op goede gronden de WW-uitkering aan de ex-werknemer had toegekend en dat deze op eiseres kon worden verhaald. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.