ECLI:NL:RBDHA:2015:13918

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2015
Publicatiedatum
4 december 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4802
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep van een werkgever tegen de toekenning van een WW-uitkering aan een ex-werknemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever (eiseres) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) (verweerder) over de toekenning van een WW-uitkering aan een ex-werknemer. De ex-werknemer had op 1 april 2014 een arbeidsovereenkomst met eiseres, die op 31 december 2014 werd beëindigd. De ex-werknemer vroeg op 10 december 2014 een WW-uitkering aan, die met ingang van 1 januari 2015 werd toegekend. Eiseres was het niet eens met de beslissing van verweerder om de WW-uitkering op haar te verhalen, omdat zij meende dat er sprake was van ernstig disfunctioneren van de ex-werknemer, wat een dringende reden voor ontslag zou zijn. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat er een dringende reden voor ontslag was, en dat er geen sprake was van verwijtbare werkloosheid. De rechtbank concludeerde dat verweerder op goede gronden de WW-uitkering aan de ex-werknemer had toegekend en dat deze op eiseres kon worden verhaald. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/4802

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 december 2015 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde 1] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde 2] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[belanghebbende], te [woonplaats] , belanghebbende.

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2015 (primair besluit I) heeft verweerder aan belanghebbende met ingang van 1 januari 2015 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
Bij besluit van 9 februari 2015 (primair besluit II) heeft verweerder de aan de belanghebbende toegekende WW-uitkering over de maand januari 2015 op eiseres verhaald.
Bij besluit van 19 mei 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft zijn zienswijze gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2015. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [gemachtigde 3] , afdelingshoofd bedrijfsvoering bij eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Belanghebbende is verschenen.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Belanghebbende (hierna: de ex-werknemer) is op 1 april 2014 in dienst getreden van eiseres in de functie van hoofd afdeling Taalinfrastructuur voor de duur van een jaar.
1.2
Bij besluit van 31 oktober 2014 heeft eiseres de arbeidsovereenkomst beëindigd per 31 december 2014 met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van de Rechtpositieregeling van eiseres.
1.3
De ex-werknemer heeft op 10 december 2014 een WW-uitkering aangevraagd. Bij primair besluit I is aan de ex-werknemer met ingang van 1 januari 2015 een WW-uitkering toegekend.
1.4
Bij primair besluit II heeft verweerder de aan de ex-werknemer toegekende WW-uitkering over de maand januari 2015 van € 1.836,88 op eiseres verhaald.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de primaire besluiten gehandhaafd. Grondslag voor de besluitvorming is dat eiseres een overheidswerkgever is als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder i, van de WW. Verweerder verhaalt om die reden op grond van artikel 79, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW de aan de ex-werknemer toegekende WW-uitkering op eiseres. Alleen indien sprake is van verwijtbare werkloosheid, wordt geen WW-uitkering aan de ex-werknemer toegekend. Verweerder stelt zich op het standpunt dat daarvan in dit geval echter geen sprake is. Het feit dat eiseres er niet van op de hoogte was dat de ex-werknemer voor zijn indiensttreding een WW-uitkering ontving en om die reden geen gebruik heeft kunnen maken van de verlengde proeftijd, doet voorts niet af aan het recht op WW van de ex-werknemer. Dit komt voor eigen rekening en risico van eiseres, aldus verweerder.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat de ex-werknemer haar heeft misleid tijdens de sollicitatieprocedure door niet te melden dat hij direct voorafgaand aan de indiensttreding bij eiseres een WW-uitkering ontving. Indien eiseres op de hoogte was geweest van de WW-uitkering, dan zou zij navraag hebben gedaan over zijn functioneren bij de vorige werkgever. Ter zitting heeft eiseres aanvullend betoogd dat er sprake is van werkloosheid die de ex-werknemer te verwijten valt. Deze functioneerde niet naar wens en eiseres heeft aanleiding aan te nemen dat er wel enige sprake was van opzet.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW verplicht de werknemer te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Volgens artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos als aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt. Als de werknemer de verplichting om verwijtbare werkloosheid te voorkomen niet is nagekomen, wordt op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW de uitkering blijvend geheel geweigerd, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten.
4.2
Voor het oordeel of aan de werkloosheid al dan niet een arbeidsrechtelijke dringende reden ten grondslag ligt, is niet bepalend de wijze waarop het dienstverband is geëindigd. Er dient een materiële beoordeling plaats te vinden. Daarbij zijn de aard en de ernst van de gedraging van de werknemer van belang alsook de reactie van de werkgever op het gedrag van de werknemer en andere relevante aspecten van de dienstbetrekking (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:193).
4.3
In het eerste lid van artikel 7:678 BW is vermeld dat als dringende redenen beschouwd kunnen worden 'zodanige daden, eigenschappen, of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren'. Volgens vaste jurisprudentie dient het dan te gaan om een ontslaggrond die zodanig ernstig is dat zowel in objectieve zin, als in subjectieve zin van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst met de werknemer nog voort te laten duren.
4.4
Eiseres heeft blijkens het ontslagbesluit aan het ontslag ten grondslag gelegd dat het functioneren van de ex-werknemer als afdelingshoofd niet altijd naar wens is verlopen. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat sprake was van ernstig disfunctioneren en al evenmin dat de ex-werknemer daarvan een zodanig ernstig verwijt te maken was dat van eiseres redelijkerwijze niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Eiseres heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat een dringende reden aan het ontslag ten grondslag heeft gelegen. De algemene toelichting van eiseres ter zitting, dat er mogelijk opzettelijk slecht is gefunctioneerd door de ex-werknemer, is geen reden voor een ander oordeel. Niet alleen is eiseres daarvan kennelijk ook zelf niet overtuigd, getuige het gebruik van het woord “mogelijk”, maar zij heeft haar betoog bovendien niet geconcretiseerd of onderbouwd.
4.5
Uit het voorgaande volgt dat er geen enkel aanknopingspunt is voor de door eiseres betrokken stelling dat sprake is van een (objectieve en subjectieve) dringende reden voor ontslag. De rechtbank verwerpt deze stelling dan ook en neemt met verweerder tot uitgangspunt dat geen sprake is van verwijtbare werkloosheid in de zin van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW.
4.6
Nu verweerder op goede gronden een WW-uitkering aan de ex-werknemer heeft toegekend, wordt op grond van artikel 79 van de WW de aan de ex-werknemer toegekende WW-uitkering op eiseres verhaald.
4.7
De stelling van eiseres, dat de ex-werknemer haar tijdens de sollicitatieprocedure had behoren te vermelden dat hij voorafgaand aan het dienstverband een WW-uitkering ontving, doet aan het voorgaande niet af. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in beroep niet langer in geschil is dat van herleving van een eerder recht op WW-uitkering geen sprake is, nu de ex-werknemer meer dan 26 weken bij eiseres in dienst is geweest en derhalve een nieuw recht op een WW-uitkering is ontstaan.
4.8
De gronden die eiseres heeft gericht tegen de toekenning van de WW-uitkering aan de ex-werknemer kunnen op grond van artikel 129b van de WW niet tot herroeping van het verhaalsbesluit leiden, aangezien uit dit artikel volgt dat het beroep tegen een verhaalsbesluit niet kan worden gegrond op de grief dat een uitkering ten onrechte is toegekend.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Hammer, voorzitter, en mr. D.A.J. Overdijk en
mr.dr. F.M.J. den Houdijker, leden, in aanwezigheid van mr. F. Willems-Gerritse, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 december 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.