ECLI:NL:RBDHA:2015:14078
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- G.W.S. de Groot
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorzieningen in het kader van Dublinverordening en asielprocedure
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 november 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorzieningen van een Oekraïense verzoekster en haar minderjarige zoon. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor uitstel van vertrek door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De voorzieningenrechter overweegt dat de overdracht van verzoekster en haar zoon aan Polen op grond van de Dublinverordening aanstaande is, en dat de vraag of verzoekster kan reizen, gelet op haar gezondheidstoestand, centraal staat. De voorzieningenrechter stelt vast dat er geen concrete informatie is die erop wijst dat verzoekster en haar zoon niet in staat zijn om te reizen, ondanks de noodzaak van een operatie voor de zoon. De voorzieningenrechter wijst erop dat de medische voorzieningen in Polen beschikbaar zijn en dat er geen acute medische noodsituatie is die de overdracht zou kunnen belemmeren.
De voorzieningenrechter behandelt ook de stelling van verzoekster dat er geen dringend belang is bij de overdracht, omdat de overdrachtstermijn nog niet is verstreken. De rechter verduidelijkt dat de overdracht uiterlijk zes maanden na de aanvaarding van het verzoek tot overdracht moet plaatsvinden, en dat deze termijn op 4 november 2015 verstrijkt. De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek om een voorlopige voorziening om de uitzetting te verbieden, niet kan slagen, omdat de staatssecretaris heeft aangegeven dat er op de dag van de uitspraak geen overdracht zal plaatsvinden. De voorzieningenrechter wijst beide verzoeken om voorlopige voorzieningen af, en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.