Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
AWB 15/10706(beroep)
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 december 2015 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot wijziging van de aan hem verleende verblijfsvergunning. Eiser, geboren in 1986 en van [land] nationaliteit, had een aanvraag ingediend om zijn verblijfsvergunning te wijzigen van de beperking 'zoeken en verrichten van arbeid' naar 'verblijf als familie- of gezinslid bij [betrokkene]'. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder, heeft deze aanvraag afgewezen op 15 december 2014, omdat eiser niet voldeed aan het middelenvereiste zoals gesteld in de Vreemdelingenwet 2000. Het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 21 mei 2015 kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep was beslist. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 30 juni 2015 gehouden, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M.I. Vennik, en verweerder werd vertegenwoordigd door mr. D. Berben. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om referente de gelegenheid te geven een nieuwe werkgeversverklaring te verkrijgen. Na het indienen van aanvullende stukken door verweerder, hebben partijen toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser is afgewezen omdat referente niet over voldoende duurzame middelen van bestaan beschikte. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Vreemdelingenwet en het Vreemdelingenbesluit in haar overwegingen betrokken, evenals de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de middelen van referente niet als duurzaam konden worden aangemerkt, omdat niet vaststond dat deze middelen voor ten minste één jaar beschikbaar zouden zijn. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de rechtbank op het beroep had beslist.