ECLI:NL:RBDHA:2015:14776

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2015
Publicatiedatum
17 december 2015
Zaaknummer
C/09/487135 / HA ZA 15-487
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid na strafrechtelijke veroordeling en schadevergoeding na mishandeling

In deze civiele procedure vordert eiser, [eiser], schadevergoeding van gedaagde, [gedaagde], naar aanleiding van een incident op 1 maart 2013 waarbij eiser door gedaagde zou zijn mishandeld. Eiser heeft aangifte gedaan van mishandeling, wat leidde tot een strafrechtelijke procedure. Gedaagde is in die procedure vrijgesproken van zware mishandeling, maar is wel veroordeeld voor andere feiten. Eiser heeft zich als benadeelde partij gevoegd in de strafprocedure, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Eiser stelt dat hij door de mishandeling schade heeft geleden, waaronder materiële schade, verlies van arbeidsvermogen en immateriële schade. Gedaagde betwist de aansprakelijkheid en stelt dat er geen causaal verband is tussen de mishandeling en het letsel van eiser. De rechtbank oordeelt dat gedaagde aansprakelijk is voor de schade die eiser heeft geleden als gevolg van de mishandeling. De rechtbank wijst de vordering van eiser toe en stelt de schadevergoeding vast, inclusief een voorschot op immateriële schade en vergoeding van medische kosten. De proceskosten worden eveneens toegewezen aan eiser.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/487135 / HA ZA 15-487
Vonnis van 18 november 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. E.W. Bosch te Honselersdijk,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. drs. H. Warendorp Torringa te Alphen aan den Rijn .
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 april 2015, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 1 juli 2015 waarin een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 8 oktober 2015 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 1 maart 2013 hielpen [eiser] en zijn collega de heer [X] (hierna: [X] ) de vriendin van [eiser] , mevrouw [Y] (hierna: [Y] ), met verhuizen. [Y] was op dat moment de ex-partner van [gedaagde] met wie [Y] een zoon heeft.
2.2.
[eiser] en [X] waren op enig moment spullen naar de kelder aan het brengen, waarna tussen [eiser] en [gedaagde] een incident heeft plaatsgevonden waarbij zowel [eiser] als [gedaagde] op de grond zijn terechtgekomen. Naar aanleiding van dit incident heeft [eiser] aangifte van mishandeling door [gedaagde] gedaan. Deze aangifte is voor de politie aanleiding geweest nader onderzoek te doen. De officier van justitie heeft op basis daarvan vervolging ingesteld tegen [gedaagde] .
2.3.
Aan [gedaagde] is door de officier van justitie onder meer ten laste gelegd dat
“1. hij op of omstreeks 1 maart 2013 te [plaats] aan een persoon genaamd [eiser] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gediscloseerde trimalleolaire enkelfractuur), heeft toegebracht, door opzettelijk, toen en daar, voornoemde [eiser] naar de grond te trekken en/of (vervolgens) op de (linker)enkel van voornoemde [eiser] te gaan staan; (…)
subsidiair (…) hij op of omstreeks 1 maart 2013 te [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [eiser] ), naar de grond heeft getrokken en/of (vervolgens) op de (linker)enkel, althans op een (van de) be(e)n(en) van voornoemde [eiser] is gaan staan, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een gediscloseerde trimalleolaire enkelfractuur), althans enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; (…)
3. hij op of omstreeks 1 maart 2013 te [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [eiser] ), in het gezicht heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden, bestaande uit een zogenaamde bloedneus; (…).”
2.4.
Bij uitspraak van de politierechter van deze rechtbank van 4 februari 2015 is [gedaagde] vrijgesproken ten aanzien van feit 1; ten aanzien van feit 3 alsmede feit 2 (dat betrekking heeft op bedreiging van [Y] gepleegd op 26 januari 2013) is [gedaagde] veroordeeld tot primair een geldboete ter hoogte van € 500,00 en een werkstraf voor de duur van 20 uren.
2.5.
[eiser] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in de strafprocedure. Hij is door de politierechter niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering op de grond dat het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft niet wettig en overtuigend bewezen is. Overwogen is dat [eiser] zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen en [eiser] is veroordeelt in de kosten van [gedaagde] ter verdediging tegen die vordering gemaakt, welke kosten zijn begroot op nihil.
2.6.
In een brief van 15 april 2014 schrijft [A] , als chirurg verbonden aan het Rijnland Ziekenhuis te Leiderdorp, met betrekking tot [eiser] onder meer het volgende:
“Op 1 maart 2013 zagen wij bovengenoemde patiënt op onze spoedeisende hulp nadat hij op straat tijdens een vechtpartij omver gegooid zou zijn. Patiënt zou daarbij door de enkel gezwikt zijn. Ook zou patiënt een klap op de neus hebben gehad waardoor er een bloedneus ontstond.
Bij lichamelijk onderzoek was er sprake van een forse zwelling van de linker enkel en na aanvullende röntgen foto’s bleek er sprake te zijn van een gedisloceerde trimalleoloaire enkelfractuur links. Er werd vervolgens gereponeerd en er werd gips gezet.
Op 2 mei 2013 werd patiënt geopereerd. Er vond een open repositie plaats waarna interne fixatie met fibula plaat en schroeven. Nabehandeling: 6 weken onbelast. De hechtingen konden na 2 weken verwijderd worden. Na 6 weken is patiënt in toenemende mate gaan belasten.
Op 14 mei 2013 zagen wij hem voor het laatst op onze polikliniek waarbij hij aangaf dat het goed met hem ging en inmiddels volledig aan het belasten is. Wel heeft patiënt nog pijn bij het lopen op onregelmatig terrein. En bij lichamelijk onderzoek werd een goede functie waargenomen (…).
Besproken werd dat patiënt in toenemende mate mag belasten. Verwachting is dat de pijn in de toekomst verder af zal nemen. Onduidelijk of er resterende pijnklachten zullen blijven. Er werd geen nieuwe afspraak gemaakt op onze polikliniek.”
2.7.
In een brief van 12 juni 2014 schrijft [A] onder meer het volgende:
“Wij zagen patiënt[e] op 05-06-2014 op onze polikliniek nadat er een CT scan was vervaardigd van de linker enkel. Er was sprake van volledige consolidatie van alle fracturen zonder pseudoarthrose. Wel waren er enkele corpora libera zichtbaar. Patiënt[e] werd verwezen naar collega [B] , orthopeed alhier, om een eventuele artroscopie van de enkel te bespreken.”
2.8.
In een brief van 24 september 2014 schrijft [B] , als orthopaedisch chirurg verbonden aan het Rijnland Ziekehuis te Leiderdorp, onder meer het volgende:
“Bovengenoemde patiënt zag ik op 16-07-2014 op de polikliniek orthopedie, locatie Leiderdorp in verband met klachten van zijn enkel links.
De klachten bestaan uit pijn en recidiverende zwelling van de enkel op basis van posttraumatische afwijkingen van het bovenste spronggewricht.
In eerste instantie is een infiltratie van het bovenste spronggewricht verricht met onder andere Depomedrol.
Bij tijdelijke verbetering als gevolg van deze infiltratie kan eventueel verdere verwijzing plaats vinden naar een collega van mij die vanaf posterieur in staat is om een arthroscopie en nettoyage te verrichten van de posttraumatische afwijkingen.
Afwijkingen door mij vastgesteld zouden zeer onwaarschijnlijk door andere oorzaken kunnen zijn veroorzaakt dan door het voorval waar u over spreekt.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – voor recht te verklaren dat [gedaagde] aansprakelijk is voor alle door [eiser] geleden en mogelijk nog te lijden schade als gevolg van de mishandeling op 1 maart 2013, en [gedaagde] mitsdien te veroordelen tot betaling aan hem van:
- een bedrag ad € 231,31 in verband met reeds geleden materiële schade,
- een bedrag ad € 8.263,- in verband met reeds geleden verlies arbeidsvermogen,
- een voorschot op de immateriële schadevergoeding ad € 7.500,-,
een en ander te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de schadedatum;
- een bedrag ad € 8.824,08 aan gemaakte buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum dagvaarding;
- een bedrag ad € 457,56 ter vergoeding van de kosten van het opvragen van informatie;
- de geleden en nog te lijden (toekomstige) schade door de mishandeling nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente ex. art. 6:119 BW vanaf de datum vonnis.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Aansprakelijkheid

4.1.
[eiser] stelt met een verwijzing naar de uitspraak van de politierechter dat hij is mishandeld door [eiser] en dat hij daarbij zijn enkel heeft gebroken, ten gevolge waarvan hij schade heeft geleden. Aangezien nog geen eindtoestand is bereikt, kan zijn totale schade thans nog niet worden vastgesteld.
4.2.
[gedaagde] stelt dat nu hij is vrijgesproken van de ten laste gelegde zware mishandeling die betrekking heeft op het aan het been opgelopen letsel, het causaal verband tussen de mishandeling en het letsel aan de enkel van [eiser] ontbreekt. Als wel sprake was geweest van causaal verband, had de officier van justitie wel subsidiair de culpoze variant van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door schuld ten laste gelegd. In dat verband voert [gedaagde] aan dan niet kan worden uitgesloten dat het letsel reeds is ontstaan voorafgaand aan het incident, bijvoorbeeld bij het sjouwen met zware spullen, dan wel direct daarna.
[gedaagde] doet subsidiair een beroep op eigen schuld van [eiser] die volgens hem met de ontstane duw- en trekpartij is begonnen.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat het feit dat de politierechter niet bewezen heeft geacht dat [gedaagde] het enkelletsel opzettelijk heeft toegebracht, niet betekent dat causaal verband tussen de mishandeling en het letsel ontbreekt. Vast staat immers dat [gedaagde] [eiser] heeft geslagen, nu de politierechter aldus heeft geoordeeld en daartegen geen hoger beroep is ingesteld (artikel 161 wetboek van burgerlijke rechtsvordering). Daarmee staat tevens vast dat door [gedaagde] een onrechtmatige daad jegens [eiser] is gepleegd die hem kan worden toegerekend en waarvoor geen rechtvaardigingsgrond bestaat.
4.4.
[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat het letsel aan zijn enkel is ontstaan door de mishandeling, het dossier van de politie Hollands Midden met registratienummer [nummer] overgelegd. Daarin zijn alle processen-verbaal met betrekking tot de ten laste gelegde feiten gebundeld.
4.5.
In het proces-verbaal van bevindingen van 1 maart 2013 verklaren de verbalisanten, die na het incident ter plekke waren, onder meer als volgt:
“Wij zagen dat de man hevig bloedde uit zijn neus. (…) Ik, verbalisant Klops, hoorde de man zeggen dat hij was geslagen en dat hij hier aangifte van wilde doen maar dat hij eerst naar het ziekenhuis moest omdat hij ontzettend pijn in zijn been had.
Wij zagen dat de man een van zijn benen gebogen hield en hier niet op kon staan. Wij zagen dat de man zich hinkend naar een auto begaf waarbij hij steun zocht bij de aanhangwagen en vervolgens de Volkswagen Transporter.”
4.6.
In de aangifte van [eiser] , noch in de overige getuigenverklaringen, noch in de verhoren van [gedaagde] zelf, wordt gerept van problemen bij het lopen die erop zouden kunnen duiden dat reeds voor het incident sprake was van letsel aan de enkel van [eiser] . [gedaagde] verklaart in zijn verhoor van 2 maart 2013 uitsluitend:
“ [eiser] was in de kelder en kwam naar buiten”.
4.7.
In het licht van hetgeen door [eiser] op dit punt naar voren is gebracht, ligt het op de weg van [gedaagde] om feiten en omstandigheden naar voren te brengen die dit tegenspreken. [gedaagde] heeft op dit punt niets anders naar voren gebracht dan dat hij van een – niet nader genoemde – kennis van [Y] heeft gehoord dat zij aan die kennis verteld zou hebben dat [eiser] zijn enkel reeds bezeerd had bij het omhoog sjouwen van een wasmachine. Die stelling is op geen enkele wijze onderbouwd of verifieerbaar en sluit ook niet aan bij de verklaring die [Y] zelf bij de politie heeft afgelegd. De rechtbank is daarom van oordeel dat [gedaagde] de stelling dat [eiser] zijn enkel heeft gebroken door het incident, onvoldoende gemotiveerd heeft betwist en dat aan een bewijsopdracht op dat punt niet wordt toegekomen.
4.8.
Ten overvloede overweegt de rechtbank in dat verband dat het enkele feit dat de officier van justitie heeft nagelaten aan [gedaagde] zwaar lichamelijk letsel door schuld ten laste te leggen, dit niet anders maakt. Een dergelijke vervolgingsbeslissing van het openbaar ministerie is niet relevant voor het vaststellen van eventuele civiele aansprakelijkheid.
4.9.
Het vorengaande leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat het causaal verband tussen de door [gedaagde] gepleegde mishandeling en het enkelletsel van [eiser] is gegeven.
4.10.
Het beroep van [gedaagde] op eigen schuld aan de zijde van [eiser] omdat [eiser] hem als eerste zou hebben vastgepakt, is door [gedaagde] niet anders onderbouwd dan met een verwijzing naar hetgeen hij zelf bij de politie heeft verklaard. [eiser] heeft dit betwist met een verwijzing naar hetgeen zowel hij als [X] en [Y] bij de politie hebben verklaard en dat erop neerkomt dat [gedaagde] hem als eerste heeft beetgepakt en geslagen. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] het enkelletsel heeft toegebracht uit noodweer. Daarbij is van belang dat [gedaagde] door het handgemeen – in tegenstelling tot [eiser] – geen letsel heeft opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] zijn stelling dat sprake is van eigen schuld in het licht van het voorgaande onvoldoende heeft onderbouwd, zodat hij niet wordt toegelaten tot het leveren van bewijs op dat punt.
4.11.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] volledig aansprakelijk is voor de door [eiser] ten gevolge van de mishandeling geleden schade, zodat de gevorderde verklaring voor recht zal worden gegeven.
Omvang schade
Verschenen materiële schade ad € 231,31
4.12.
[gedaagde] betwist niet de gevorderde vergoeding per reiskilometer voor zover deze ziet op de bezoeken aan het Rijnland Ziekenhuis, zodat in ieder geval een bedrag ad 320 km x € 0,29 = € 92,80 wordt toegewezen.
4.13.
[gedaagde] betwist de reiskosten die zijn gemaakt in het kader van de strafzaak tegen hem. Deze kosten worden afgewezen op dezelfde gronden als waarop in het navolgende onder 4.23 de gestelde kosten worden afgewezen.
4.14.
[gedaagde] betwist de door [eiser] gevorderde kosten van niet vergoede pijnmedicatie. De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor bij de feiten weergegeven medische verklaringen blijkt dat [eiser] sinds het incident op 1 maart 2013 nog altijd pijnklachten heeft. Het is daarom aannemelijk dat [eiser] frequent pijnmedicatie zoals paracetamol en ibuprofen gebruikt. Dat deze pijnmedicatie niet door de verzekeraar wordt vergoed, wordt niet betwist De rechtbank zal de toe te wijzen vergoeding in redelijkheid vaststellen op € 25,00.
4.15.
De door [eiser] gevorderde extra telefoon- en portikosten zijn door [gedaagde] gemotiveerd betwist. Dat [eiser] enige kosten heeft moeten maken, ligt voor de hand, echter niet in die mate zoals thans gevorderd. Nu de omvang van deze kosten niet nader is onderbouwd, stelt de rechtbank de vergoeding in redelijkheid vast op € 10,00.
Verlies arbeidsvermogen ad € 8.263,00
4.16.
Uit de hiervoor bij de feiten weergegeven medische verklaringen blijkt dat [eiser] in ieder geval gedurende zes weken zijn enkel heeft moeten ontlasten en dat hij deze daarna weer langzaam aan kon gaan belasten, maar dat hij nog regelmatig pijnklachten heeft. Als niet betwist staat vast dat [eiser] een eenmanszaak heeft op het gebied van ijzervlechten en betongieten en dat hij daarvoor fysiek zware werkzaamheden uitvoert. Dat [eiser] uiteindelijk tenminste acht weken niet heeft kunnen werken, komt de rechtbank daarmee niet onredelijk voor.
4.17.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat [eiser] door zich niet tegen arbeidsongeschiktheid te verzekeren, willens en wetens het risico heeft genomen te komen in de situatie die zich thans voordoet. Een dergelijke verzekering dient immers uitsluitend om de verzekerde tegemoet te komen in de door hem geleden schade, maar verandert niets aan de vergoedingsplicht van degene die de schade heeft veroorzaakt, op wie in het geval van een arbeidsongeschiktheidsverzekering de betreffende verzekeraar de schade alsnog kan verhalen via subrogatie.
4.18.
Ter berekening van zijn schade heeft [eiser] zijn jaarcijfers over de jaren 2008-2014 overgelegd alsmede een berekening van zijn netto inkomen over de jaren 2008-2013. De jaarcijfers zijn opgesteld door zijn boekhouder, Alcom Administratie, die ook de berekening heeft gemaakt. De juistheid van deze cijfers is door [gedaagde] niet betwist.
4.19.
De rechtbank zal de door [eiser] geleden schade in redelijkheid vaststellen op acht weken maal het gemiddelde netto weekinkomen over de jaren 2010, 2011 en 2012. Voor het bepalen van dat weekinkomen gaat de rechtbank uit van de netto jaarwinst te verminderen met de betaalde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, gedeeld door 52.
In 2010 betrof het netto weekinkomen aldus afgerond € 703,-, in 2011 afgerond € 678,- en in 2012 afgerond € 760,-. Het gemiddelde weekinkomen bedraagt derhalve € 714,-. De rechtbank stelt derhalve de schadevergoeding in verband met het verlies arbeidsvermogen in de periode tussen 1 maart 2013 en 15 mei 2013 vast op € 5.712,-.
Voorschot immateriële schadevergoeding ad € 7.500,00
4.20.
Niet betwist is dat [eiser] , om te proberen volledig van zijn pijnklachten verlost te worden, zich nogmaals onder behandeling moet stellen. Wat het resultaat van die behandeling zal zijn, is ongewis. Daarmee staat vast dat met betrekking tot het letsel geen sprake is van een eindtoestand, en dat derhalve slechts een voorschot op de immateriële schadevergoeding kan worden vastgesteld.
4.21.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de hoogte van het voorschot in aanmerking dat [eiser] zich reeds twee maal heeft moeten laten opereren aan zijn enkel en nog steeds dagelijks pijn heeft wanneer hij zijn enkel langdurig belast. Bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden dient [eiser] steeds rekening te houden met de beperkte belastbaarheid van zijn enkel, waardoor hij deze in tijd moet spreiden. Voorts neemt de rechtbank in haar overweging mee dat de schade het gevolg is van opzettelijke mishandeling. De rechtbank acht een bedrag ad € 1.000,- als voorschot op de immateriële schadevergoeding passend onder de gegeven omstandigheden.
Buitengerechtelijke kosten ad € 8.824,08
4.22.
[eiser] vordert de kosten die door zijn advocaat in rekening zouden zijn gebracht voor rechtsbijstand in de strafzaak, indien aan [eiser] geen toevoeging zou zijn verleend. [eiser] stelt dat hij met zijn advocaat heeft afgesproken dat indien deze kosten verhaald kunnen worden op [gedaagde] , de toevoeging wordt ingeleverd en hij met terugwerkende kracht het normale tarief aan zijn advocaat verschuldigd zal zijn.
4.23.
De rechtbank stelt voorop dat de door [eiser] gevorderde kosten geen buitengerechtelijke kosten betreffen, maar de kosten die zijn gemaakt in het kader van de strafprocedure waarin [eiser] zich als benadeelde partij heeft gevoegd.
De rechtbank wijst de gevorderde vergoeding van deze kosten af. Zoals hiervoor onder de feiten is weergegeven, blijkt uit het proces-verbaal van mondeling vonnis van de politierechter dat hij reeds heeft beslist op de in die procedure door partijen gemaakte kosten en dat [eiser] in de door [gedaagde] met betrekking tot de vordering benadeelde partij is veroordeeld. Die beslissing brengt mee dat [eiser] zijn eigen kosten moet dragen. Op grond van artikel 236 wetboek van burgerlijke rechtsvordering heeft deze beslissing ook in deze procedure tussen partijen bindende kracht, zodat voor vergoeding geen plaats meer is.
4.24.
Voor zover de gevorderde kosten nog zien op andere kosten dan bijstand in de strafprocedure, worden deze eveneens afgewezen. [eiser] heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat hij daadwerkelijk buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
Vergoeding kosten opvragen informatie ad € 457,56
4.25.
[eiser] vordert de kosten gemaakt door Alcom Administratie. Uit de overgelegde nota ad € 235,95 blijkt dat deze kosten zien op het “verzamelen, printen en scannen” van de jaarstukken 2008-2013 alsmede op het opstellen van de voorlopige jaarcijfers 2014. Ten aanzien van de eerste post is de rechtbank van oordeel dat deze kosten onnodig gemaakt zijn. [eiser] wordt geacht zelf over zijn jaarstukken te beschikken en hij had deze kosteloos aan zijn advocaat ter beschikking kunnen stellen. Ten aanzien van de kosten van het opstellen van voorlopige jaarcijfers 2014 is de rechtbank van oordeel dat het causaal verband met het onrechtmatig handelen van [gedaagde] ontbreekt. De jaarcijfers 2014 hadden hoe dan ook op enig moment opgemaakt moeten worden, zodat [eiser] ook zonder deze procedure met deze kosten geconfronteerd zou zijn.
4.26.
Ten aanzien van de medische kosten (conform de overgelegde nota’s een bedrag ad € 221,61) is de rechtbank van oordeel dat deze terecht worden gevorderd. Het betreft kosten die zijn gemaakt voor het vaststellen van de schade die in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen. De stelling van [gedaagde] dat wanneer [eiser] deze informatie zelf zou hebben opgevraagd en dat niet zou hebben uitbesteed aan zijn advocaat, deze informatie kosteloos zou zijn verstrekt, is niet onderbouwd.
4.27.
Gelet op het vorengaande wordt vergoeding van de gevorderde kosten toegewezen tot een bedrag ad € 221,61.
de geleden en nog te lijden (toekomstige) schade door de mishandeling nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet
4.28.
Zoals hiervoor onder 4.20 reeds is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat thans nog geen sprake is van een eindtoestand. Daarmee kan de volledige door [eiser] geleden en nog te leiden schade ten gevolge van de mishandeling op 1 maart 2013 nog niet worden begroot. De rechtbank zal derhalve toewijzen de vordering om te verwijzen naar de schadestaatprocedure teneinde de schade vast te stellen.
proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente ex. art. 6:119 BW vanaf de datum vonnis
4.29.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 96,16 aan explootkosten, welke na toezending van een factuur aan de griffie van de rechtbank dienen te worden voldaan, € 78 griffierecht en € 960,- aan kosten van de advocaat (2,5 punt tarief I, uitgaande van het toegewezen bedrag), derhalve in totaal op € 1.134,16,-.
4.30.
Voor de gevorderde veroordeling van [gedaagde] in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).
Wettelijke rente
4.31.
Nu geen ander verweer is gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente dan dat deze moet worden afgewezen omdat de gevorderde schadevergoeding ook moet worden afgewezen, zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen als gevorderd.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] jegens [eiser] aansprakelijk is voor de schade die door [eiser] is geleden en eventueel nog zal worden geleden als gevolg van de mishandeling op 1 maart 2013;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot vergoeding aan [eiser] van die schade, op te maken bij staat;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een voorschot op die nog nader vast te stellen schade ad € 6.839,80, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van 1 maart 2013 tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag ad € 221,61 in verband met gemaakte kosten voor het opvragen van medische informatie;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.134,16,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van heden tot de dag van volledige betaling; daarvan dient een bedrag van € 96,16 te worden betaald aan de griffier van deze rechtbank na toezending van een factuur en het restant ad € 1.038,- aan [eiser] ;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Brakel en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2015. [1]

Voetnoten

1.type: