In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2015 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser en gedaagde, waarbij eiser vorderingen heeft ingesteld tegen gedaagde, die als executeur van de nalatenschap van hun ouders fungeerde. Eiser stelt dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door zijn legitieme portie niet uit te keren. De procedure begon met een dagvaarding op 13 april 2015, gevolgd door een conclusie van antwoord en een comparitie van partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde de wettelijke verplichting had om de legitieme portie aan eiser uit te keren, maar dit heeft nagelaten. Gedaagde voerde verweer en stelde dat eiser afstand had gedaan van zijn recht op de legitieme portie, maar de rechtbank oordeelde dat eiser dit niet had gedaan. De rechtbank concludeerde dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door de vordering van eiser niet te voldoen en dat hij aansprakelijk is voor de schade die eiser heeft geleden. De rechtbank heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van de legitieme portie van € 32.590,02, vermeerderd met wettelijke rente, en de buitengerechtelijke kosten van € 1.029,-. Daarnaast is gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 2.128,19. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.