Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- het op 3 juli 2015 ingekomen verzoekschrift,
- de brief van de IND van 18 augustus 2015,
- de brief van de officier van justitie van 28 september 2015.
de heer I.A. Khan, en mr. Pesch namens de IND.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 december 2015 uitspraak gedaan in een verzoek van een man die zijn Nederlanderschap betwistte na een intrekkingsbesluit van de Minister van Justitie. De verzoeker, geboren in India, had in 1998 het Nederlanderschap verkregen, maar dit werd in 2009 ingetrokken omdat hij relevante feiten had verzwegen tijdens de naturalisatieprocedure. De verzoeker had op 5 maart 2009 bezwaar aangetekend tegen de intrekking, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens werd zijn beroep tegen deze beslissing op 20 november 2009 niet-ontvankelijk verklaard door de rechtbank, omdat het beroep niet de juiste gronden bevatte. Hierdoor verkreeg het intrekkingsbesluit formele rechtskracht.
In zijn verzoek aan de rechtbank stelde de verzoeker dat hij het Nederlanderschap nog steeds bezat en dat het verificatieonderzoek dat leidde tot de intrekking niet had mogen plaatsvinden. Hij voerde aan dat hij als gevolg van de intrekking staatloos was geworden, wat ernstige gevolgen voor hem had. De IND stelde echter dat de verzoeker geen rechtsmiddel had aangewend tegen de eerdere uitspraak, waardoor hij niet ontvankelijk was in zijn verzoek. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker niet opnieuw kon opkomen tegen het intrekkingsbesluit en verklaarde hem niet-ontvankelijk in zijn verzoek. De rechtbank benadrukte dat zij in deze procedure enkel kon vaststellen of de verzoeker het Nederlanderschap bezat, maar niet het Nederlanderschap kon verlenen.