In deze zaak, die op 2 december 2015 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, vorderde eiser, thans gedetineerd te Rotterdam, de Staat der Nederlanden te gebieden hem onmiddellijk in vrijheid te stellen en te verbieden tot tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis over te gaan. Eiser was eerder veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf en een schadevergoedingsmaatregel van € 12.697,64, die bij niet-betaling kon worden vervangen door 98 dagen vervangende hechtenis. Eiser stelde dat hij niet in staat was om te betalen en dat de Staat onrechtmatig handelde door de vervangende hechtenis voort te zetten.
De mondelinge behandeling vond plaats op 25 november 2015, waarbij eiser aanvoerde dat hij betalingsonmacht had en dat de Staat geen rechtens te respecteren belang had bij de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. De Staat voerde verweer en stelde dat er wel degelijk pogingen waren gedaan om de schadevergoedingsmaatregel te innen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Staat niet onrechtmatig handelde door de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen, ook al was eiser niet in staat om te betalen. De rechter benadrukte dat de wet voorschrijft dat een strafvonnis zo spoedig mogelijk moet worden uitgevoerd, ongeacht de betalingscapaciteit van de veroordeelde.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de Staat niet onrechtmatig handelde en wees de vorderingen van eiser af. Eiser werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding, die op € 1.429,-- werden begroot, inclusief advocaatkosten en griffierecht. Het vonnis werd openbaar uitgesproken op 2 december 2015.