In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "KZ" Aanneming & Groenvoorziening B.V. (eiseres) en het Hoogheemraadschap van Rijnland (gedaagde). De zaak betreft een aanbesteding voor het project 'Regulier Onderhoudsbaggerwerk Haarlemmermeerpolder-West'. KZ heeft bezwaar gemaakt tegen de gunning van de opdracht aan een andere partij, Kamer, die niet beschikt over het vereiste VCA**-certificaat, maar wel een VCA*-certificaat heeft. KZ stelt dat Rijnland niet gehouden is om andere bewijzen inzake gelijkwaardige maatregelen te accepteren, zoals door Rijnland werd gesteld op basis van artikel 2.96 van de Aanbestedingswet 2012.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat Rijnland niet heeft betwist dat Kamer niet over het vereiste certificaat beschikt. De rechter oordeelt dat artikel 2.96 Aw niet van toepassing is op deze aanbesteding, omdat deze niet valt onder de opdrachten waarvoor deel 2 van de Aanbestedingswet geldt. De rechter wijst erop dat de aanbestedingsstukken expliciet vereisen dat de inschrijver beschikt over een geldig kwaliteitscertificaat, en dat het gelijkheidsbeginsel vereist dat deze regels strikt worden nageleefd.
De voorzieningenrechter heeft KZ in het gelijk gesteld en Rijnland verboden de opdracht aan een ander dan KZ te gunnen, op straffe van een dwangsom. Tevens is Rijnland veroordeeld in de proceskosten van KZ. Dit vonnis benadrukt het belang van naleving van aanbestedingsregels en de bescherming van inschrijvers die voldoen aan de gestelde eisen.