ECLI:NL:RBDHA:2015:15788

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2015
Publicatiedatum
28 januari 2016
Zaaknummer
AMS 15/14320 en 15/10430
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot afwijzing verzoek om toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 december 2015 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling, geboren in 1980 met Liberiaanse nationaliteit, tegen de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De vreemdeling had een verzoek ingediend om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, dat door de staatssecretaris was afgewezen. De vreemdeling stelde dat hij door medicatie, therapie en zijn sociale netwerk in een veilige omgeving verkeerde, waardoor noodsituaties die tot opname zouden leiden, waren voorkomen. De rechtbank oordeelde dat het Bureau Medische Advisering (BMA) niet voldoende had aangetoond dat de vreemdeling zonder behandeling geen medische noodsituatie zou ondervinden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de staatssecretaris en droeg deze op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de rechtbank al op het beroep had beslist. De rechtbank stelde vast dat de vreemdeling recht had op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die op € 1.470,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 15/14320 (beroep)
AWB 15/10430 (voorlopige voorziening)
V-nr: [volgnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 14 december 2015 in de zaak tussen

[volgnummer] ,

geboren op [geboortedatum] 1980, van Liberiaanse nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna te noemen eiser
(gemachtigde: mr. A.C. de Klerk),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. L.J.T. van Es).

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar ingediend en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Bij besluit van 23 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats heeft het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening van 12 juni 2015 aangemerkt als een verzoek om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig L. Lumsden als tolk in de Engelse taal. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1. Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar het advies van het Bureau Medische advisering (BMA) van 11 maart 2015 en het aanvullende advies van het BMA van
6 juli 2015, op het standpunt dat eiser kan reizen zonder reisvoorwaarden en dat bij het uitblijven van de behandeling geen medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan.
2. In het BMA-advies van 11 maart 2015 heeft de BMA-arts - voor zover van belang - het volgende opgenomen over de medische situatie van eiser.
“1b. Genoemd worden als recente problemen hoofdpijn (waarvoor pijnstillers gehad) en maagpijn (waarvoor een kuur met antibiotica en maagzuurremmers gehad). Verder klachten in het kader van PTSS: herbelevingen, geheugenproblemen, aandacht- en concentratieproblemen, dissociatieve momenten (gevoel van buiten deze werkelijkheid te staan, geen aandacht voor de omgeving), depressieve gevoelens, angsten, nachtmerries, slaapproblemen en moeheid.
2b. Therapie: 1x per week trauma focussed therapie, laagfrequent contact met psychiater, behandeling huisarts
Medicatie:
A. metoclopramide
B. macrogol
C. quetiapine
3. Zal, gelet op de huidige medische inzichten, het uitblijven van de onder 2. genoemde behandeling leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn?
Dit wordt niet verwacht. Er zijn geen levensbedreigende symptomen beschreven van lichamelijke of psychiatrische aard en ook in de voorgeschiedenis zijn er geen aanwijzingen voor een dergelijke toestand. Ook wordt niet verwacht dat cliënt in een toestand geraakt dat BOPZ maatregelen genomen worden. Er zijn geen actuele e/o concrete wensen tot zelfdoding, er worden geen gedragingen beschreven welke potentieel levensbedreigend zijn, er wordt geen ernstig vitaal lijden beschreven op grond waarvan zelfverwaarlozing verwacht wordt en er zijn geen psychotische verschijnselen van dien aard beschreven dat op grond daarvan verwacht wordt dat cliënt onbedoeld in een levensbedreigende toestand terecht zal komen.”
3. In de brief van de Equator Foundation te Diemen (Equator) van 15 juni 2015 hebben de behandelend psycholoog en psychiater - voor zover van belang - het volgende opgenomen over de medische situatie van eiser.
“Betrokkene is, zoals is beschreven in onze brief d.d. 5 februari 2015, iemand met ernstige psychiatrische problematiek. Wij geven hierbij een uitgebreide omschrijving van de klachten. Psychiatrisch lijdt hij aan zeer ernstige posttraumatische stressklachten die hem sterk invalideren. In het kader van deze stoornis heeft betrokkene last van herbelevingen, geheugenproblemen, aandacht- en concentratieproblemen, depressieve gevoelens, angsten, nachtmerries, slaapproblemen en moeheid. Daarnaast lijdt betrokkene onder dissociatieve klachten waarbij hij niet alleen het gevoel heeft buiten de werkelijkheid te staan maar ook een gevaar vormt voor zichzelf. Op dergelijke dissociatieve momenten, die dagelijks voorkomen, kan hij niet meer adequaat reageren dan wel bewegen. Laat staan dat hij zich zelfstandig in veiligheid zou kunnen brengen in bijvoorbeeld een verkeerssituatie. Bijkomend heeft betrokkene last van psychotische symptomen. Op deze momenten heeft hij last van stemmen en beelden die hem zodanig angstig maken dat hij een gevaar voor zichzelf en zijn omgeving vormt. Aan deze psychiatrische problematiek wordt hard gewerkt bij Equator; onder meer in de vorm van Narrative Exposure Therapy, een vorm van Trauma Focused Therapie. De klachten zijn echter zo ernstig dat volledig herstel nog jaren zal duren en wellicht nooit zal optreden.”
4. In het aanvullend BMA-advies van 6 juli 2015, dat is opgesteld nadat verweerder voormelde brief van Equator van 15 juni 2015 aan het BMA heeft voorgelegd, heeft de BMA-arts - voor zover van belang - het volgende opgenomen over de medische situatie van eiser.
“De behandelaars geven aan dat de dissociaties tot situaties kunnen leiden die mogelijk gevaar opleveren voor cliënt. Echter ondanks dat deze optreden (voor maar ook gedurende de actuele behandeling) zijn er geen BOPZ maatregelen gesteld, noch is cliënt onder permanent toezicht gesteld. Hierdoor kan m.i. niet gesteld worden dat cliënt in levensgevaar verkeert als gevolg van de dissociaties noch dat het staken van de behandeling tot een dergelijke situatie leidt.
Het feit dat de stemmen die hij hoort en de beelden die hij ziet cliënt angstig maken is evenmin gelijk te stellen met het bestaan van een medische noodsituatie. Deze verschijnselen passen in het kader van de gestelde diagnose: herbelevingen bij een PTSS.”
5.1
Eiser voert aan dat hij niet is verzekerd voor AWBZ opname, zodat het BMA ten onrechte een BOPZ-maatregel of permanent toezicht als voorwaarde stelt voor het optreden van een levensbedreigende situatie. Verder ligt in de lijn der verwachtingen dat als iemand psychotisch lijdt, dissocieert en last heeft van herbelevingen, hij een gevaar is voor zichzelf en een acute medische noodsituatie niet kan worden uitgesloten. Het BMA gaat niet in op de gevolgen van de psychotische verschijnselen. Dat alleen indien sprake is van een BOPZ-maatregel of permanent toezicht het uitblijven van behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn, is te kort door de bocht. Verder geeft verweerder zich ten onrechte geen rekenschap van het risico dat zich na uitzetting kan openbaren. Eiser legt voorts een brief van zijn behandelaren van 10 september 2015 over, naar de inhoud waarvan hij verwijst. In deze brief is, onder meer, vermeld dat BOPZ-opnames tot nu toe weliswaar nog niet zijn gesteld, maar dat vanuit behandelperspectief wordt ingeschat dat dit mogelijk is voorkomen door de medicatie, de therapie en het sociale netwerk van eiser. Ook de stemmen die eiser hoort en de beelden die hij ziet zouden een medische noodsituatie kunnen veroorzaken. Op de momenten dat eiser stemmen hoort en beelden ziet is hij dermate angstig, dat hij zich onmogelijk zelfstandig in veiligheid zou kunnen brengen in een gevaarlijke situatie zoals bijvoorbeeld een verkeerssituatie.
5.2
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO0794) strekt, indien en voor zover verweerder een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, de door de rechtbank te verrichten toetsing, indien de desbetreffende vreemdeling geen contra-expertise overlegt, niet verder dan dat zij naar aanleiding van een daartoe strekkende beroepsgrond beoordeelt of verweerder zich ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ervan heeft vergewist dat dit advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is.
5.3
In het Protocol BMA van oktober 2010 is op pagina’s 16 en 17 - voor zover van belang - het volgende opgenomen.
“Reikwijdte criterium medische noodsituatie op korte termijn
Gevolgen uitblijven behandeling versus gevolgen terugkeer
De aan medisch adviseurs gestelde vraag naar het gevolg van uitblijven van de behandeling moet worden onderscheiden van gevolgen van terugkeer naar het land van herkomst/bestemming.
De IND vraagt de medisch adviseur of een medische noodsituatie op korte termijn ontstaat bij uitblijven van de behandeling. Anders gezegd: hoe zal bij betrokkene de onbehandelde aandoening zich manifesteren en welke gevolgen zal dit naar medisch inzicht op korte termijn hebben?”
5.4
De rechtbank overweegt dat het BMA deze laatste vraag niet inzichtelijk heeft beantwoord. Eiser heeft, onder verwijzing naar informatie van zijn behandelaars, gesteld dat thans door medicatie, therapie en zijn sociale netwerk een veilige en gecontroleerde omgeving voor hem is gecreëerd en dat daarmee noodsituaties die tot opname leiden zijn voorkomen. Uit beide BMA-rapporten blijkt niet of, en zo ja hoe, deze stelling van eiser in de conclusies van het BMA is betrokken. Het beroep is reeds hierom gegrond. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
6. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.470,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,-, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 15/14320,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 15/10430,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/ voorzieningenrechter,
in alle zaken,
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,- (zegge: driehonderdvierendertig euro) aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.470,- (zegge: veertienhonderdzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Eggink, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Duren, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 december 2015.
griffier
rechter, tevens voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: MvD
Coll.: JvB
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.