In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag over de intrekking van haar bijstandsuitkering. Eiseres had op 18 december 2014 een bijstandsuitkering aangevraagd en deze was met ingang van 17 januari 2015 toegekend. Echter, naar aanleiding van een administratief onderzoek, dat onder andere de bankafschriften van eiseres betrof, heeft verweerder op 2 april 2015 een onaangekondigd huisbezoek afgelegd. Dit huisbezoek werd voortijdig afgebroken omdat eiseres en haar twee zoons geen antwoord gaven op relevante vragen, wat leidde tot een grimmige sfeer. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet had voldaan aan haar inlichtingenverplichting op grond van artikel 17 van de Participatiewet, omdat zij geen informatie had verstrekt die nodig was om haar recht op bijstand te beoordelen. Verweerder was daarom gerechtigd om de bijstandsuitkering met ingang van 2 april 2015 in te trekken. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.