In deze zaak gaat het om een kort geding dat is aangespannen door een besloten vennootschap tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Rijkswaterstaat (RWS). De eiseres, een aannemer van bagger- en waterbouwkundige projecten, heeft bezwaar gemaakt tegen de gunning van een aanbesteding voor suppletiewerkzaamheden aan de winnende inschrijver, Abeko Marine B.V. De aanbesteding betrof de uitvoering van werkzaamheden aan de Nederlandse kust, verdeeld over drie percelen. Eiseres heeft ingeschreven op alle percelen, terwijl Abeko op twee percelen heeft ingeschreven met de belofte dat zij over twee sleephopperzuigers zou beschikken. Echter, na de voorlopige gunningsbeslissing heeft Abeko haar inschrijving voor perceel 3 ingetrokken, wat volgens eiseres in strijd is met de aanbestedingsbeginselen. Eiseres stelt dat Abeko niet in staat is om de werkzaamheden uit te voeren met de sleephopperzuiger die zij beschikbaar heeft, en dat de gunning aan Abeko daarom ongeldig is. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat RWS de gunningsbeslissing ten aanzien van perceel 1 moet intrekken en een nieuwe gunningsbeslissing moet nemen, omdat Abeko niet aan de eisen voldeed. De vorderingen van Abeko zijn afgewezen, en RWS is veroordeeld in de proceskosten.