ECLI:NL:RBDHA:2015:16407

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2015
Publicatiedatum
6 maart 2018
Zaaknummer
C/09/494240/ KG RK 15-1609
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter-commissaris in een strafzaak betreffende openlijke geweldpleging en opruiing

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 21 september 2015 een verzoek tot wraking van de rechter-commissaris mr. R. Brand afgewezen. Verzoeker, die op 13 juli 2015 als verdachte was aangemerkt wegens openlijke geweldpleging en opruiing, had het wrakingsverzoek ingediend naar aanleiding van de afwijzing van zijn verzoek om getuigen te horen. De rechter-commissaris had verzoeker in zijn beschikking aangeduid als 'verdachte', wat volgens verzoeker blijk gaf van vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde echter dat de aanduiding 'verdachte' niet onbegrijpelijk was, aangezien het verzoek tot het horen van getuigen enkel kon worden ingediend door iemand die als verdachte was verhoord of vervolgd. De wrakingskamer benadrukte dat de motivering van een inhoudelijke beslissing niet via een wrakingsverzoek kan worden aangevochten, maar dat verzoeker de mogelijkheid had om een rechtsmiddel in te stellen tegen de beslissing van de rechter-commissaris. De wrakingskamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter-commissaris en wees het verzoek tot wraking af. De procedure in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2015/56
zaak-/rekestnummer: 494240 KG RK 15-1609
parketnr: 09/808162-15; RC-nummer: 15/2849
datum beschikking: 21 september 2015
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoeker] ,
domicilie kiezend te Amsterdam ten kantore van zijn raadsman,
verzoeker,
raadsman: mr. W.H. Jebbink;
strekkende tot wraking van:
mr. R. Brand,
rechter-commissaris in de rechtbank Den Haag,
hierna te noemen: de rechter-commissaris.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Verzoeker is op 13 juli 2015 aangemerkt als verdachte wegens openlijke geweldpleging en opruiing. De verdenkingen zijn omschreven in een vordering tot inbewaringstelling van 16 juli 2015.
Per brief van 24 juli 2015 is namens verzoeker ingevolge artikel 182 van het Wetboek van Strafvordering aan de rechter-commissaris verzocht onderzoekshandelingen te verrichten, bestaande uit het horen van twee verbalisanten als getuigen. In het verzoek is aangegeven dat de raadsman van verzoeker beide getuigen wenst te bevragen over ‘zijn/haar redenen van wetenschap (…), zijn/haar bewering dat zijn/haar waarnemingen cliënt zouden betreffen, de exacte plaats en locatie waarop hij/zij diens/haar waarnemingen heeft verricht, of hij/zij beelden herkent die op zijn/haar gerelateerde waarnemingen betrekking hebben (…).’
Bij beschikking van 6 augustus 2015 heeft de rechter-commissaris de verzoeken tot het horen van getuigen afgewezen, omdat de verzoeken – verkort weergegeven – onvoldoende zijn gemotiveerd dan wel dat de antwoorden op de vragen reeds blijken uit de betreffende processen-verbaal. In deze beschikking heeft de rechter-commissaris aan de officier van justitie verzocht ervoor zorg te dragen dat de verbalisanten de in de beschikking vermelde vragen middels een aanvullend proces-verbaal beantwoorden. Aan beide verbalisanten is de volgende vraag voorgelegd: ‘Wat zijn de exacte plaats en locatie vanaf waar u uw waarnemingen heeft verricht (waaronder begrepen de feitelijke omstandigheden waaronder die waarnemingen zijn verricht, het zicht op de verdachte en de afstand tot de verdachte)? (…)’
Op 7 augustus 2015 heeft de raadsman van verzoeker het onderhavige wrakingsverzoek ingediend.
Per brief van 7 augustus 2015 heeft de rechter-commissaris een reactie gegeven op het tegen hem ingediende wrakingsverzoek. Per email van diezelfde datum heeft de rechter-commissaris aangegeven dat hij niet bij de behandeling van het wrakingsverzoek aanwezig zal zijn.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 7 september 2015 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman mr. W.H. Jebbink, is verschenen. Het wrakingsverzoek is door de raadsman aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen toegelicht.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
Door in de vragen aan de verbalisanten zonder voorbehoud of nadere toelichting verzoeker aan te duiden als ‘de verdachte’, heeft de rechter-commissaris ervan blijk gegeven geen geloof te hechten aan verzoekers betwisting van de inhoud van de processen-verbaal. Blijkens de wijze waarop de rechter-commissaris zijn vragen heeft geformuleerd, hebben de processen-verbaal van de verbalisanten volgens de rechter-commissaris daadwerkelijk betrekking op verzoeker. Verzoeker heeft echter uitdrukkelijk aangegeven die processen-verbaal te betwisten en de verbalisanten te willen ondervragen naar hun redenen van wetenschap en over hun beweringen dat hun waarnemingen betrekking zouden hebben op verzoeker. Deze omstandigheden leveren volgens verzoeker zwaarwegende aanwijzingen op voor het oordeel dat de rechter-commissaris jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief is gerechtvaardigd.

4.Het standpunt van mr. Brand

De rechter-commissaris berust niet in de wraking en is van mening dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen. De rechter-commissaris voert daartoe aan dat hij met de aanduiding ‘verdachte’ uitsluitend heeft beoogd de persoon te benoemen over wiens gedragingen de verbalisanten in hun processen-verbaal relateren,
eenpersoon die kennelijk wordt verdacht van strafbare feiten. Daarmee is dus allerminst bedoeld aan te geven dat het daarbij om verzoeker zou gaan. Nader onderzoek – waartoe de onderzoekshandelingen als opgenomen in de beschikking juist mede kunnen dienen – zal moeten aanwijzen of dit het geval is of niet. Van enige vooringenomenheid is dan ook geen sprake.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
De beslissing van de rechter-commissaris om het verzoek tot het horen van de verbalisanten als getuigen af te wijzen, is een inhoudelijke beslissing. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de motivering van een dergelijke beslissing niet door middel van een wrakingsverzoek aan de orde kan worden gesteld, maar dat daarvoor de weg gevolgd dient te worden van het instellen van een rechtsmiddel tegen die beslissing, hetgeen verzoeker in het onderhavige geval ook heeft gedaan door het indienen van een bezwaarschrift bij de rechtbank ex artikel 182 lid 6 van het Wetboek van Strafvordering.
5.4.
Voorts is de wrakingskamer van oordeel dat het niet onbegrijpelijk is dat verzoeker in de beschikking van de rechter-commissaris is aangeduid als ‘verdachte’, nu het verzoek tot het verrichten van onderzoekshandelingen slechts kan worden gedaan door ‘een persoon die als verdachte van een strafbaar feit is verhoord, of die reeds terzake van een strafbaar feit wordt vervolgd’. In het onderhavige geval is verzoeker als verdachte aangemerkt en als verdachte gehoord, en heeft verzoeker als ‘verdachte’ verzocht om (onder meer) het horen van verbalisanten als getuigen. Het aanduiden van verzoeker als ‘verdachte’ geen dan ook geen grond te vrezen dat het de rechter-commissaris aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van hem de schijn van partijdigheid gewekt.
5.5.
Gelet op hetgeen onder 5.3. en 5.4. is overwogen, zal het verzoek tot wraking worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn raadsman mr. W.H. Jebbink;
• de officier van justitie mr. G. Sannes;
• de rechter-commissaris mr. R. Brand.
Aldus beslist in raadkamer door mrs. O. van der Burg, G.P. Verbeek en R. Cats, in tegenwoordigheid van mr. Y.F. Ritmeijer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2015.