In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 21 september 2015 een verzoek tot wraking van de rechter-commissaris mr. R. Brand afgewezen. Verzoeker, die op 13 juli 2015 als verdachte was aangemerkt wegens openlijke geweldpleging en opruiing, had het wrakingsverzoek ingediend naar aanleiding van de afwijzing van zijn verzoek om getuigen te horen. De rechter-commissaris had verzoeker in zijn beschikking aangeduid als 'verdachte', wat volgens verzoeker blijk gaf van vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde echter dat de aanduiding 'verdachte' niet onbegrijpelijk was, aangezien het verzoek tot het horen van getuigen enkel kon worden ingediend door iemand die als verdachte was verhoord of vervolgd. De wrakingskamer benadrukte dat de motivering van een inhoudelijke beslissing niet via een wrakingsverzoek kan worden aangevochten, maar dat verzoeker de mogelijkheid had om een rechtsmiddel in te stellen tegen de beslissing van de rechter-commissaris. De wrakingskamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter-commissaris en wees het verzoek tot wraking af. De procedure in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.