ECLI:NL:RBDHA:2015:16408

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2015
Publicatiedatum
6 maart 2018
Zaaknummer
C/09/494338/ KG RK 15-1619
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de kantonrechter in civiele procedure wegens vermeende onpartijdigheid

In deze zaak heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen de kantonrechter mr. M.G.L. den Os-Brand, in het kader van een civiele procedure tegen de naamloze vennootschap Zilveren Kruis Achmea Zorgverzekering N.V. Het wrakingsverzoek werd ingediend op de rolzitting van 5 augustus 2015, waar verzoekster aanwezig was en de kantonrechter vroeg om nog stukken in te dienen. De kantonrechter weigerde dit, wat verzoekster als reden voor haar wraking aanvoerde. De wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag heeft op 21 september 2015 geoordeeld dat verzoekster niet ontvankelijk is in haar wrakingsverzoek. De wrakingskamer concludeerde dat verzoekster geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die de onpartijdigheid van de kantonrechter in twijfel trekken. Bovendien werd overwogen dat de beslissing van de kantonrechter om geen stukken meer in ontvangst te nemen een processuele beslissing is, die in beginsel geen grond voor wraking vormt. De wrakingskamer benadrukte dat verzoekster niet heeft aangetoond dat er sprake was van vooringenomenheid of dat de schijn daarvan bestond. De beslissing om verzoekster niet ontvankelijk te verklaren werd genomen door een meervoudige wrakingskamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2015/57
zaak-/rekestnummer: 494338 KG RK 15-1619
zaaknummer: 3906233 CV EXPL 15-1183
datum beschikking: 21 september 2015
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in de hoofdzaak,
thans verzoekster,
gemachtigde: mr. B. Wernik,
tegen
de naamloze vennootschap Zilveren Kruis Achmea Zorgverzekering N.V.,
gevestigd te Hengelo (OV),
gedaagde partij in de hoofdzaak,
thans belanghebbende,
gemachtigde: mr. I. Punt,
strekkende tot wraking van:
mr. M.G.L. den Os-Brand,
kantonrechter in de rechtbank Den Haag.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

In een civiele procedure tussen verzoekster enerzijds en belanghebbende anderzijds zou vonnis worden gewezen op de rolzitting van 5 augustus 2015. Op deze rolzitting is verzoekster verschenen en heeft zij de kantonrechter, alvorens de kantonrechter tot het uitspreken van het vonnis overging, gewraakt. Van hetgeen tijdens deze zitting is verhandeld is door de griffier en de kantonrechter proces-verbaal opgemaakt.
Per brief met bijlagen van 5 augustus 2015, welke op 11 augustus 2015 is ingekomen ter griffie van deze rechtbank, heeft verzoekster haar wrakingsverzoek nader toegelicht.
Per brief van 5 augustus 2015, eveneens ter griffie van deze rechtbank ingekomen op 11 augustus 2015, heeft de kantonrechter gereageerd op het tegen haar ingediende wrakingsverzoek.
De kantonrechter heeft per email van 13 augustus 2015 bericht dat zij niet bij de behandeling van het wrakingsverzoek aanwezig zal zijn. Eveneens heeft mr. Punt, gemachtigde van belanghebbende, te kennen gegeven dat zij niet aanwezig zal zijn tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek noch heeft zij inhoudelijk gereageerd op het wrakingsverzoek.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 7 september 2015 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoekster is verschenen en heeft haar verzoek toegelicht.

3.Het standpunt van verzoekster

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. De kantonrechter mocht op 5 augustus 2015 nog geen vonnis wijzen, nu verzoekster nog stukken wenste over te leggen. Dit is door de kantonrechter geweigerd, omdat dat in dit stadium van de procedure niet meer mogelijk was. Daarop heeft verzoekster de kantonrechter gewraakt. In haar schriftelijke toelichting heeft verzoekster aangegeven dat zij in de procedure wenst te worden gehoord nu er door haar wederpartij verkeerd geconcludeerd is.

4.Het standpunt van de kantonrechter

De kantonrechter stelt zich op het standpunt dat verzoekster niets heeft gesteld omtrent de vraag waarom in onderhavig geval de rechterlijke onpartijdigheid in het geding is. Verzoekster heeft slechts naar voren gebracht dat belanghebbende in de procedure totaal verkeerd heeft geconcludeerd en zij meent om die reden alle recht te hebben om te worden gehoord. Het beginsel van hoor en wederhoor is echter toegepast doordat beide partijen tweemaal schriftelijk aan het woord zijn geweest. Belanghebbende heeft bij dupliek geen producties overgelegd waardoor niet valt in te zien waarom verzoekster nadien nog gehoord zou moeten worden. De beslissing om na dupliek vonnis te wijzen is bovendien een processuele beslissing, waartegen het middel van wraking in beginsel niet openstaat.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan een partij verzoeken de rechter die een zaak behandelt, te wraken op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Verzoekster heeft noch in haar mondelinge verzoek noch in haar nadien ingediende schriftelijke toelichting gronden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat het de kantonrechter in dit geval aan onpartijdigheid ontbreekt dan wel dat de schijn van vooringenomenheid is gewekt. Verzoekster is om die reden niet ontvankelijk in haar verzoek.
5.2.
Ten overvloede overweegt de wrakingskamer als volgt. Indien moet worden aangenomen dat het wrakingsverzoek gegrond is op de omstandigheid dat de kantonrechter tijdens de rolzitting, kort vóór het uitspreken van het vonnis, heeft geweigerd nog stukken in ontvangst te nemen, is deze beslissing van processuele aard. Een dergelijke beslissing vormt in beginsel geen grond voor een wraking. Dit kan slechts tot een ander oordeel leiden, indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de kantonrechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is. De wrakingskamer is van oordeel dat dit, mede gelet op de aard van een rolzitting, hier niet het geval is.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart verzoekster niet ontvankelijk in haar verzoek;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar gemachtigde mr. B. Wernik;
• gedaagde partij in de hoofdzaak p/a haar gemachtigde mr. I. Punt;
• de kantonrechter mr. M.G.L. den Os-Brand.
Deze beslissing is gegeven door mrs. O. van der Burg, G.P. Verbeek en R. Cats, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.F. Ritmeijer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2015.