ECLI:NL:RBDHA:2015:16409

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2015
Publicatiedatum
6 maart 2018
Zaaknummer
C/09/494562/ KG RK 15-1643
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 21 september 2015 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoekster tegen kantonrechter mr. R.J. ter Kuile. Verzoekster was betrokken in een civiele procedure tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Belastingdienst/Toeslagen. Het wrakingsverzoek werd ingediend na een comparitie van partijen op 15 juni 2015, waarbij verzoekster aanwezig was en de kantonrechter contact opnam met de eisende partij die niet was verschenen. Verzoekster voelde zich niet gehoord en meende dat de kantonrechter niet onpartijdig was. Echter, het verzoek tot wraking werd pas op 11 augustus 2015 ingediend, twee maanden na de zitting, wat volgens de wet te laat was. De wrakingskamer oordeelde dat verzoekster niet ontvankelijk was in haar verzoek, omdat de feiten die aanleiding gaven tot het verzoek haar al bekend waren op het moment van de comparitie. De kamer gaf aan dat verzoekster enige tijd had kunnen nemen om haar onvrede te uiten, maar dat deze termijn niet zo lang mocht zijn dat het verzoek pas na de indiening van een conclusie van repliek werd gedaan. De beslissing werd openbaar uitgesproken en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2015/58
zaak-/rekestnummer: 494562 KG RK 15-1643
zaaknummer: 3764979 RL EXPL 15-1161
datum beschikking: 21 september 2015
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
thans verzoekster,
tegen
de Staat der Nederlanden, meer in het bijzonder de Belastingdienst/Toeslagen,
gevestigd te Leeuwarden,
eisende partij in de hoofdzaak,
thans belanghebbende,
strekkende tot wraking van:
mr. R.J. ter Kuile,
kantonrechter in de rechtbank Den Haag.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Op 15 juni 2015 heeft de kantonrechter in de zaak tussen verzoekster en belanghebbende een comparitie van partijen gehouden. Daarbij is verzoekster verschenen; namens belanghebbende was niemand verschenen. De kantonrechter heeft de griffier tijdens die zitting naar belanghebbende laten bellen. Vervolgens is de zaak naar de rol van 14 juli 2015 verwezen voor repliek.
Op de rolzitting van 11 augustus 2015, waarbij verzoekster in de gelegenheid was gesteld om te dupliceren, heeft verzoekster de kantonrechter gewraakt. Van het verhandelde tijdens deze zitting is proces-verbaal opgemaakt.
Per brief van 19 augustus 2015 heeft de kantonrechter gereageerd op het onderhavige wrakingsverzoek.
Per brief van 24 augustus 2015 heeft verzoekster haar wrakingsverzoek nader toegelicht.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 7 september 2015 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoekster is verschenen en heeft haar wrakingsverzoek toegelicht. De kantonrechter is, met bericht van afwezigheid, niet ter zitting van de wrakingskamer verschenen.

3.Het standpunt van verzoekster

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
Verzoekster heeft niet het gevoel dat de kantonrechter onpartijdig is, nu de kantonrechter tijdens de zitting van 15 juni 2015 heeft laten bellen met eisende partij en hij geïrriteerd reageerde naar haar toe.

4.Het standpunt van mr. Ter Kuile

De kantonrechter heeft zijn griffier tijdens de zitting van 15 juni 2015 laten bellen naar eisende partij om de reden van niet verschijnen ter zitting te kunnen achterhalen. Dit zinde verzoekster niet, waarna zij op intimiderende wijze om vonniswijzing vroeg. Daar is de kantonrechter niet op ingegaan. Pas later heeft verzoekster de kantonrechter gewraakt, namelijk op het moment dat zij mocht dupliceren.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge artikel 37 lid 1 Rv dient het verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Uit het wrakingsverzoek blijkt dat de gronden voor wraking zijn gelegen in de wijze waarop de kantonrechter tijdens de comparitie van partijen van 15 juni 2015 heeft opgetreden. Nu verzoekster aanwezig was tijdens deze comparitie van partijen, zijn de feiten en omstandigheden die haar aanleiding gaven een wrakingsverzoek in te dienen, haar op dat moment bekend geworden. Verzoekster heeft de kantonrechter echter pas op de zitting van 11 augustus 2015, dus twee maanden later, gewraakt. Dit is te laat, zodat verzoekster niet ontvankelijk zal worden verklaard in haar wrakingsverzoek.
5.2.
De stelling van verzoekster dat zij na de comparitie van partijen heeft gekeken wat zij tegen de gang van zaken kon doen, doet aan het voorgaande niet af. Aan verzoekster kan enige termijn worden gegund teneinde te achterhalen wat zij kan doen om haar onvrede over de handelswijze van de kantonrechter kenbaar te maken, maar deze termijn is niet dermate lang dat wordt toegestaan dat zij haar verzoek tot wraking pas doet op het moment dat haar wederpartij reeds een conclusie van repliek heeft ingediend en zij geacht wordt daar bij dupliek op te reageren.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart verzoekster niet ontvankelijk in haar wrakingsverzoek;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster;
• de eisende partij in de hoofdzaak;
• de kantonrechter mr. R.J. ter Kuile;
Deze beslissing is gegeven door mrs. O. van der Burg, G.P. Verbeek en R. Cats, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.F. Ritmeijer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2015.