ECLI:NL:RBDHA:2015:16409
Rechtbank Den Haag
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek in civiele procedure
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 21 september 2015 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoekster tegen kantonrechter mr. R.J. ter Kuile. Verzoekster was betrokken in een civiele procedure tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Belastingdienst/Toeslagen. Het wrakingsverzoek werd ingediend na een comparitie van partijen op 15 juni 2015, waarbij verzoekster aanwezig was en de kantonrechter contact opnam met de eisende partij die niet was verschenen. Verzoekster voelde zich niet gehoord en meende dat de kantonrechter niet onpartijdig was. Echter, het verzoek tot wraking werd pas op 11 augustus 2015 ingediend, twee maanden na de zitting, wat volgens de wet te laat was. De wrakingskamer oordeelde dat verzoekster niet ontvankelijk was in haar verzoek, omdat de feiten die aanleiding gaven tot het verzoek haar al bekend waren op het moment van de comparitie. De kamer gaf aan dat verzoekster enige tijd had kunnen nemen om haar onvrede te uiten, maar dat deze termijn niet zo lang mocht zijn dat het verzoek pas na de indiening van een conclusie van repliek werd gedaan. De beslissing werd openbaar uitgesproken en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.