ECLI:NL:RBDHA:2015:16417

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2015
Publicatiedatum
7 maart 2018
Zaaknummer
C/09/490755/ KG RK 15-1271
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de rechter in een civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2015 een beslissing genomen op een verzoek tot wraking van rechter mr. D. Nobel. Het verzoek werd ingediend door verzoekers, die in de hoofdzaak eisers in conventie en verweerders in reconventie zijn. De wraking werd aangevraagd op basis van de stelling dat de rechter het beginsel van hoor en wederhoor zou hebben geschonden en buiten de rechtsstrijd van partijen zou zijn getreden, wat zou leiden tot een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 16 juni 2015, meer dan vier weken na het tussenvonnis van 20 mei 2015, wat de wrakingskamer als niet-tijdig beschouwde. De wrakingskamer oordeelde dat verzoekers niet-ontvankelijk moesten worden verklaard, omdat zij niet onmiddellijk na het bekend worden van de feiten en omstandigheden tot wraking waren overgegaan. De wrakingskamer concludeerde dat de omstandigheden die verzoekers aanvoerden als verklaring voor de vertraging niet voldoende waren om het uitstel te rechtvaardigen. De beslissing van de wrakingskamer houdt in dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2015/42
zaak- en rekestnummer: C/09/490755/ KG RK 15-1271
zaak- en rekestnummer: C/09/464014/ HA ZA 14-463 (nummer hoofdzaak)
datum beschikking: 13 juli 2015
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), in de zaak van:
[verzoeker]
en
[verzoekster],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
hierna te noemen: verzoekers,
advocaat: mr. M.C. van Kamp te Amsterdam,
strekkende tot wraking van:
mr. D. NOBEL,
rechter in de rechtbank Den Haag, Team Handel,
hierna te noemen: de rechter.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. J.J.M. van Lint te Den Haag.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Op 20 mei 2015 is in de hoofdzaak door de rechter een tussenvonnis gewezen. Op 16 juni 2015 is een schriftelijk verzoek tot wraking ingediend.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 29 juni 2015 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker, [verzoeker] , en zijn advocaat zijn ter zitting verschenen. Zij hebben het wrakingsverzoek toegelicht en een schriftelijke “mondelinge toelichting” overgelegd.
De rechter heeft bij brief van 23 juni 2015 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek. De rechter is ook ter zitting verschenen en zij heeft in reactie op de toelichting van verzoekers te kennen gegeven bij haar schriftelijke reactie te blijven.
De belanghebbende heeft bij brief van 25 juni 2015 gereageerd op het wrakingsverzoek. De belanghebbende is met kennisgeving niet ter zitting verschenen.

3.Het standpunt van verzoekers

Aan het wrakingsverzoek is – verkort en zakelijk weergegeven – ten grondslag gelegd dat door de rechter jegens verzoekers het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden en dat de rechter buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden, zodat er een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de rechter bestaat.

4.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft schriftelijk meegedeeld niet in de wraking te berusten en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek, dan wel tot afwijzing daarvan.

5.Het standpunt van de belanghebbende

De belanghebbende heeft schriftelijk meegedeeld zich aan te sluiten bij het standpunt van de rechter. In aanvulling daarop merkt de belanghebbende nog op dat verzoekers in een comparitie in een aan de hoofdzaak verwante procedure op 28 mei 2015 al hadden aangekondigd een verzoek tot wraking in te dienen.

6.De beoordeling

6.1
De wrakingskamer zal zich eerst dienen te buigen omtrent de vraag of het verzoek al dan niet tijdig is ingediend teneinde te kunnen beoordelen of verzoekers in hun verzoek ontvankelijk zijn.
6.2
Krachtens artikel 37 Rv wordt een wrakingsverzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoekers bekend zijn geworden.
6.3
Hoewel de wet en het wrakingsprotocol Rechtbank Den Haag geen specifieke termijn geven voor de indiening van een wrakingsverzoek, is de wrakingskamer op basis van de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 1999/00, 26 855, nr. 3, p. 66, art. 1.4.2.) en de geldende jurisprudentie van oordeel dat de zinsnede “zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn” betekent dat een wraking dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking, waarbij een korte tijd voor beraad en het opstellen van het wrakingsverzoek acceptabel is. Anders dan verzoekers betogen staat artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) er niet aan in de weg dat het uitoefenen van het recht van wraking wordt gebonden aan een relatief korte termijn.
6.4
De wrakingskamer is van oordeel dat het wrakingsverzoek niet tijdig is ingediend. De feiten en omstandigheden waarop verzoekers hun wrakingsverzoek baseren hebben zich voorgedaan ter comparities van 3 oktober en 13 november 2014 en blijken laatstelijk uit het tussenvonnis van 20 mei 2015. Nu eerst op 16 juni 2015 een wrakingsverzoek is ingediend, is het verzoek niet gedaan zodra die feiten en omstandigheden bekend zijn geworden.
6.5
De omstandigheden die verzoekers hebben aangevoerd als verklaring voor het voormelde tijdsverloop, rechtvaardigen naar het oordeel van de wrakingskamer niet dat het verzoek pas vier weken na bedoeld tussenvonnis is ingediend. Verzoekers werden bijgestaan door een raadsman en waren aldus in de gelegenheid om aanstonds na ontvangst van het tussenvonnis met hem – en desgewenst ook met anderen – overleg te voeren over de opportuniteit van een verzoek tot wraking. Niet, althans onvoldoende gebleken is van de noodzaak dat dit overleg langere tijd moest duren. Dat in dit geval sprake was van een omvangrijk procesdossier en een uitvoerig tussenvonnis, acht de wrakingskamer niet dermate uitzonderlijk dat hen reeds hierom een ruimere termijn zou moeten worden gegund voor het indienen van een wrakingsverzoek. Dat in dit geval geen sprake is zou zijn van een onredelijke vertraging van de procedure kan evenmin leiden tot de conclusie dat aan verzoekers een ruimere termijn zou moeten worden gegund voor het indienen van het verzoek.
6.6
De wrakingskamer neemt daarbij ook in aanmerking dat verzoekers blijkens een proces-verbaal van een zitting van 28 mei 2015 in een aan de hoofdzaak verwante procedure reeds toen hebben aangekondigd een verzoek tot wraking in te zullen dienen naar aanleiding van het tussenvonnis van 20 mei 2015. Het had op de weg van verzoekers gelegen in ieder geval kort nadien het wrakingsverzoek in te dienen. Het feit dat zij dit niet hebben gedaan en de indiening hebben uitgesteld tot na de reis van verzoeker [verzoeker] komt voor rekening en risico van verzoekers.
6.7
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoekers niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun verzoek tot wraking. Derhalve komt de wrakingskamer niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het wrakingsverzoek.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek tot wraking;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekers p/a hun advocaat;
• verweerder in de hoofdzaak p/a de advocaat;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. G.P. Verbeek, O. van der Burg en T.F. Hesselink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.A. Smit-Venema als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2015.