5.1.Artikel 9.9. luidde ten tijde van belang:
“Niet voldoen aan verplichtingen artikel 1.5 door studerende
1. Indien een studerende het normbedrag voor een uitwonende studerende toegekend heeft gekregen maar niet heeft voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5, kan Onze Minister hem een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste 50 procent van het bedrag dat van de studerende in verband daarmee wordt teruggevorderd bij een herziening.
2. De herziening vindt plaats met ingang van de dag waarop de studerende zijn laatste adreswijziging heeft doen inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie persoons- gegevens.
(…).”
6. De rechtbank stelt voorop dat de herziening van de toegekende studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende een voor eiser belastend besluit betreft. De rechtbank is van oordeel dat het in dat geval aan verweerder is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren. De bewijslast met betrekking tot de stelling dat eiser niet woonachtig is op het GBA-adres waarop hij staat ingeschreven rust dan ook in eerste instantie op verweerder en niet op eiseres. Indien op grond van de door verweerder gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiseres niet woont op het adres waarop zij in de GBA staat ingeschreven, dan ligt het op de weg van eiseres de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken.
De vraag of eiseres woont op het adres waarop zij staat ingeschreven dient te worden beantwoord aan de hand van de feitelijke omstandigheden.
7. Verweerder heeft aan het besluit ten grondslag gelegd een rapportage, opgemaakt op 20 april 2014 door [controleur 1] en [controleur 2], controleurs.
Als conclusie vermeldt deze rapportage:
“De student woont niet op het geregistreerde GBA-adres.”
Ter onderbouwing voor deze conclusie geven de controleurs de volgende argumenten:
“Op het GBA-adres zijn geen schoolboeken/schriften en administratie aangetroffen.
Ook is nagenoeg geen post van studente aanwezig. Behalve een tandenborstel zijn geen verzorgingsspullen aangetroffen, terwijl de hoofdbewoonster verklaart dat de studente veel make-up spullen gebruikt. Op het GBA-adres wordt een geringe hoeveelheid kleding aangetroffen met een afwijkende maat dan de maat van de hoofdbewoonster. Hierbij is niet vastgesteld dat dit kleding van studente betreft.”
8. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de beschikbare onderzoeksgegevens geen toereikende feitelijke grondslag voor de conclusie dat eiseres niet woonde op het GBA-adres. Door de hoofdbewoonster, de zus van eiseres, is van begin af aan verklaard dat eiseres vijf dagen in de week bij haar slaapt. De rest van de week verblijft eiseres bij haar ouders of vriendinnen. Eiseres maakt doordeweeks huiswerk bij haar ouders en de was brengt zij twee keer per week naar haar ouders. Deze omstandigheden bieden een verklaring voor de afwezigheid van boeken en schriften en de geringe hoeveelheid kleding. Daarbij komt dat de kleding die is aangetroffen verschillende maten, small/medium en xl, betrof. Naar de rechtbank ter zitting heeft kunnen vaststellen verschillen eiseres en haar zus zodanig van postuur dat die maten verklaarbaar zijn. De controleurs hebben verzuimd om verder onderzoek hiernaar te doen. Dat er geen afzonderlijke verzorgingsproducten zijn aangetroffen die direct tot eiseres herleidbaar waren, is in een situatie waarbij twee zussen in een klein appartement een slaap-en badkamer delen niet ongewoon. Voorstelbaar is dat eiseres en haar zus dergelijke spullen gezamenlijk gebruiken. Voorts heeft eiseres verklaard dat zij haar make-up spullen altijd bij zich draagt, hetgeen evenmin ongebruikelijk is.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres niet het grootste deel van de week bij haar zus slaapt. Verweerder heeft aldus niet voldaan aan de hierboven onder 6 genoemde bewijslast. Nu artikel 1.5 van de Wsf 2000 aan het begrip ‘wonen’ geen bijzondere eisen stelt, moet het ervoor worden gehouden dat eiseres aangezien zij vijf dagen per week slaapt op het GBA-adres in die zin op dat adres woont.
10. Gelet op het voorgaande zal het beroep gegrond worden verklaard en zal het bestreden besluit worden vernietigd. De rechtbank zal ter finale beslechting het primaire besluit van 20 juni 2014 herroepen voor zover daarbij de studiefinanciering over de periode van 1 januari 2013 tot 1 juli 2014 is herzien en een bedrag van € 3.538,62 is teruggevorderd, alsmede bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
11. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.461 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).
Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.