ECLI:NL:RBDHA:2015:2059

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2015
Publicatiedatum
26 februari 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 9775
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering en bewijsvoering woonadres

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een studente, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister, waarbij haar studiefinanciering voor het jaar 2014 was omgezet van de norm voor uitwonende studerende naar de norm voor thuiswonende studerende. Dit besluit was gebaseerd op een controle die had plaatsgevonden op haar woonadres, waaruit bleek dat zij mogelijk niet op dat adres woonde. De rechtbank oordeelde dat de beschikbare onderzoeksgegevens onvoldoende waren om aan te tonen dat eiseres niet op het GBA-adres woonde. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast bij de Minister lag en dat deze niet was voldaan. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de studiefinanciering naar de oorspronkelijke norm. Tevens werd de Minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 974, en het griffierecht van € 45. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 14/9775

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2015 in de zaak tussen

[eiseres], wonende te [plaats], eiseres

(gemachtigde mr. T. Thissen)
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft tegen het hierna onder 3 te noemen besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij besluit van 22 september 2014 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2015.
Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde]

Overwegingen

Feiten
1. Bij besluit van 10 december 2013 is aan eiseres voor het jaar 2014 studiefinanciering toegekend naar de norm van uitwonende studerende. Het aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) opgegeven woonadres is [adres] te [plaats]. Op dit adres staat eiseres sinds 20 december 2013 ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: GBA-adres).
2. Op 6 juni 2014 is door de controleurs[controleur 1] en [controleur 2] in het kader van een controle een huisbezoek uitgevoerd op voornoemd adres. Van dit huisbezoek is een rapport opgemaakt op 9 juni 2014.
3. Bij besluit van 20 juni 2014 is per 1 januari 2014 de hoogte van de studiefinanciering van eiseres aangepast naar de norm van thuiswonende studerende.
De teveel uitgekeerde studiefinanciering ad € 1.198,62 wordt verrekend met de nog door eiseres te ontvangen studiefinanciering.
4. Bij brief van 27 juni 2014 heeft verweerder zijn voornemen aangekondigd om aan eiseres een boete van 50% van de teveel toegekende studiefinanciering op te leggen.
5. Bij brief van 8 juli 2014 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen dit voornemen. Verweerder heeft deze brief mede opgevat als een bezwaarschrift tegen de omzetting van de studiefinanciering van eiseres naar de norm van thuiswonende.
Geschil6. In geschil is of verweerder terecht de studiefinanciering van eiseres vanaf 1 januari 2014 heeft omgezet naar de norm van thuiswonende studerende.
Beoordeling van het geschil
7. Artikel 1.5 van de Wsf 2000 luidt met ingang van 1 januari 2012 en voor zover hier van belang:
“Voor het normbedrag voor een uitwonende studerende komt in aanmerking de studerende die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de studerende woont op het adres waaronder hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de studerende is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat of staan ingeschreven.”
7.1.
Ingevolge artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000 vindt de herziening van het normbedrag voor een uitwonende studerende plaats met ingang van de dag waarop de studerende zijn laatste adreswijziging heeft doen inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
8. De rechtbank stelt voorop dat de herziening van de toegekende studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende een voor eiseres belastend besluit betreft. De rechtbank is van oordeel dat het in dat geval aan verweerder is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren. De bewijslast met betrekking tot de stelling dat eiseres niet woonachtig is op het GBA-adres waarop zij staat ingeschreven rust dan ook in eerste instantie op verweerder en niet op eiseres. Indien op grond van de door verweerder gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiseres niet woont op het adres waarop zij in de GBA staat ingeschreven, dan ligt het op de weg van eiseres de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken.
De vraag of eiseres woont op het adres waarop zij staat ingeschreven dient te worden beantwoord aan de hand van de feitelijke omstandigheden.
9. Verweerder heeft aan het besluit het onder 2. genoemde rapport ten grondslag gelegd. Op basis van de vastgestelde feiten en de drie verklaringen van buurtbewoners komen de controleurs tot de conclusie dat eiseres niet woonachtig is op het GBA-adres.
10. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de beschikbare onderzoeksgegevens geen toereikende feitelijke grondslag voor de conclusie dat eiseres niet woonde op het GBA-adres. Ter zitting heeft eiseres met de door haar overgelegde foto’s van de woning aannemelijk gemaakt dat deze, anders dan door de controleurs in het rapport wordt gesteld,
twee slaapkamers heeft en dat eiseres aldus de beschikking heeft over een eigen slaapkamer.
Verweerder heeft de indeling van de woning zoals deze op de foto’s tot uitdrukking komt ter zitting niet betwist. Gelet op het feit dat de controleurs niet zijn binnengetreden en er verder geen gegevens voorhanden zijn van de daadwerkelijke woonsituatie op het GBA-adres, acht de rechtbank de verklaring van drie buurtbewoners dat er in de flat slechts één jonge man woont, onvoldoende om aannemelijk te maken dat eiseres niet op het GBA-adres woonde.
11. Gelet op het voorgaande heeft verweerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres niet woonachtig is op het GBA-adres. Verweerder heeft aldus niet voldaan aan de hierboven genoemde bewijslast. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal ter finale beslechting het primaire besluit van 20 juni 2014 herroepen voor zover daarbij de studiefinanciering over de periode van 1 januari 2013 tot 1 juli 2014 is herzien en een bedrag van € 1.198,62 is teruggevorderd, alsmede bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
Proceskosten
12. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 974 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar;
- herroept het besluit van 20 juni 2014 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder de proceskosten tot een bedrag van € 974 aan eiseres te voldoen;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 45 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. N. Djebali, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.C. Stroebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
27 februari 2015.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.