1.12.Als gevolg van het verzoek van de klachtencommissie heeft het RIVM in de Nota van Inlichtingen van 15 december 2014 als antwoord op vraag 131 – voor zover hier van belang – de volgende nadere toelichting gegeven:
“(…)
Op basis van een analyse van verschillende vernieuwde technieken komt de Gezondheidsraad vervolgens tot het advies om van cytologie over te stappen op hrHPV als primaire screeningtest, omdat hrHPV-screening aanzienlijk gevoeliger (sensitiever) is voor baarmoederhalskanker en voorstadia daarvan dan cytologie en dus beter beschermt. Daarbij benadrukt de Gezondheidsraad het belang van een klinisch valide en betrouwbare test (bij de ideale screeningtest gaat het er niet om dat alle hrHPV-infecties worden opgespoord, maar dat relevante afwijkingen aan het licht worden gebracht) en wijst de Gezondheidsraad op de door de Nederlandse Vereniging voor Pathologie in juni 2010 geformuleerde richtlijnen met eisen waaraan de hrHPV-test en het laboratorium moeten voldoen om de kwaliteit te waarborgen.
(…)
Gelet op het rapport van de Gezondheidsraad en de uitkomst van de uitvoeringstoets van het CvB, heeft de minister van VWS besloten om over te gaan tot invoering van hrHPV-screening.(…)
Overeenkomstig het besluit van de minister zal in het vernieuwde bevolkingsonderzoek een hrHPV-test als primaire test worden ingezet voor de opsporing (van voorstadia) van baarmoederhalskanker. Vrouwen zullen hiervoor worden uitgenodigd om een uitstrijkje te laten maken bij de huisarts. Vrouwen die niet reageren kunnen een zelfafnameset aanvragen.
De hrHPV-test zal dus worden gedaan op lichaamsmateriaal dat enerzijds afkomstig is van vrouwen die bij de huisarts een uitstrijkje hebben laten maken (klinisch afgenomen materiaal) en anderzijds van vrouwen die zelf materiaal hebben afgenomen (zelf afgenomen materiaal).
Een lagere specificiteit van de hrHPV test op zelf afgenomen materiaal heeft tot gevolg dat meer deelneemsters onterecht vervolgonderzoek moeten ondergaan en daarnaast mogelijk ook onterecht worden doorverwezen naar de gynaecoloog. Oftewel dit leidt tot overdiagnose en overbehandeling en daarmee tot nodeloze onderzoeken, ongerustheid en angst.
Een lagere sensitiviteit leidt tot verminderde opsporing van (voorstadia) van baarmoederhalskanker en daarmee tot verlies aan gezondheidswinst. Het met het bevolkingsonderzoek beoogde doel zou dan worden ondergraven.
Een lagere specificiteit en sensitiviteit heeft tevens tot gevolg dat de met het bevolkingsonderzoek gemoeide kosten onnodig toenemen.
Voor de opzet van het vernieuwde bevolkingsonderzoek is derhalve tot uitgangspunt genomen dat de hrHPV-test op zelf afgenomen materiaal niet slechter mag presteren dan op klinisch afgenomen materiaal. Deelneemsters die om hun moverende redenen niet ingaan op een uitnodiging voor het bevolkingsonderzoek en gebruik maken van de zelfafnametest dienen dientengevolge niet te worden geconfronteerd met (de gevolgen van) overdiagnose en overbehandeling noch verlies aan gezondheidswinst. Evenmin dient een dergelijke keuze te leiden tot (onnodige) hogere kosten van het bevolkingsonderzoek.
Dit alles geldt temeer omdat, afhankelijk van de uitkomst van het door de minister gevraagde nadere onderzoek, de mogelijkheid bestaat dat binnen enkele jaren de zelfafnameset al beschikbaar wordt gesteld bij de uitnodiging voor het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker.
In een recente meta-analyse zijn de prestaties van hrHPV-testen op klinisch en zelf afgenomen materiaal vergeleken (zie artikel ‘Accuracy of human papillomavirus testing on self-collected versus clinician collected samples: a meta analysis’, www.thelancet.com/oncology Vol 15 February 2014). Uit deze analyse en een nadere analyse (ziebijlage‘Onderbouwing PCR test’) blijkt dat er verschillen zijn in prestaties van hrHPV-testen tussen klinisch en zelf afgenomen materiaal afhankelijk van de gebruikte methode. Bij PCR-methoden is er geen statistisch significant verschil tussen klinisch en zelf afgenomen materiaal. Bij signaalamplificatiemethoden is dit wel zo en is zowel de sensitiviteit als ook de specificiteit in zelf afgenomen materiaal statistisch significant lager ten opzichte van klinisch afgenomen materiaal. Dit verschil wordt veroorzaakt omdat zelf afgenomen materiaal doorgaans minder hrHPV bevat en de PCR- en signaalamplificatiemethoden anders zijn. Bij PCR-methoden is substantieel minder hrHPV in materiaal nodig voor een betrouwbare test dan bij signaalamplificatiemethoden.
Op basis van deze informatie is besloten om voor het vernieuwde bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker, waar zelf afgenomen materiaal onderdeel van uitmaakt, gevalideerde PCR-methoden te gebruiken.
De aanbesteding is daarom gericht op de huur van PCR-totaalsystemen (in combinatie met de koop en levering van bijbehorende verbruiksmaterialen alsmede onderhoud en aanvullende diensten). (…)
Ter toelichting is in paragraaf 1.2 van het Beschrijvend document aangegeven dat de keuze voor een PCR-totaalsysteem te maken heeft met de inzet van een zelfafnameset in de screening.
In haar rapport heeft de Gezondheidsraad aangegeven dat de hrHPV-test in het vernieuwde bevolkingsonderzoek moet voldoen aan de door Meijer et. al. opgestelde internationale criteria (Int J Cancer. 2009 February 1; 124(3): 516-520). Deze Meijer criteria zijn alleen toepasbaar op klinisch afgenomen materiaal en niet op zelf afgenomen materiaal; voor zelf afgenomen materiaal zijn thans geen internationale criteria beschikbaar.
Door toepassing van de Meijer criteria kunnen kandidaat hrHPV-testen – oftewel het in de definitie van hrHPV-test omschreven PCR-totaalsysteem – worden toegepast voor screening, indien goed gevalideerd en betrouwbaar, zonder de noodzaak van grote longitudinale studies. De aanbestedende dienst heeft daarom het voldoen aan de Meijer criteria opgenomen als knock-out eis in het programma van eisen om een klinisch valide test te garanderen.
Zoals uit het voorgaande mag blijken hangt de keuze voor een PCR-totaalsysteem direct samen met de opzet van het vernieuwde bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker: een hrHPV-test van zowel klinisch afgenomen materiaal als zelf afgenomen materiaal. Gelet op de gevolgen van verminderde sensitiviteit en specificiteit voor de deelneemsters wat betreft overdiagnose, overbehandeling en gezondheidswinst en de met dit alles gemoeide extra kosten, dient een hrHPV-test op zelf afgenomen materiaal net zo goed te presteren als op klinisch afgenomen materiaal. Uit studie is gebleken dat dit voldoende gewaarborgd is bij een klinisch gewaardeerde PCR-test.
De keuze voor PCR staat derhalve in redelijke verhouding tot het met de hrHPV-test beoogde doel en is dus proportioneel (vgl. artikel 1.10 Aanbestedingswet). Ook is die keuze gerechtvaardigd (vgl de artikelen 2.75 en 2.76 Aanbestedingswet). De keuze voor een PCR-test is daarmee toegelaten onder de Aanbestedingswet.
(…)”.