In deze zaak heeft eiseres, een studente, bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, waarbij haar studiefinanciering voor de periode van 1 januari 2012 tot en met september 2013 werd herzien naar de norm van een thuiswonende studerende. De herziening was gebaseerd op een huisbezoek op 19 september 2013, waaruit bleek dat eiseres niet meer op haar GBA-adres woonde. Eiseres had eerder een beroep ingesteld tegen een besluit van 28 mei 2014, waarin haar bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank had in een eerdere uitspraak op 11 december 2014 vastgesteld dat eiseres op het moment van controle niet woonachtig was op haar GBA-adres en dat zij niet het bewijs had geleverd dat zij daar wel woonde.
Bij een besluit van 28 februari 2014 werd eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 2.020,74, zijnde 50% van de te veel toegekende studiefinanciering. De rechtbank oordeelt dat de bewijslast voor het niet voldoen aan de voorwaarden voor de uitwonendenbeurs op verweerder rust, maar dat eiseres in haar pleitnota erkende niet op het GBA-adres te wonen. De rechtbank concludeert dat de boete terecht is opgelegd, maar dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een lagere boete rechtvaardigen. Eiseres had niet tijdig haar adreswijziging doorgegeven aan de gemeente, wat haar verweten kan worden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.