In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2015 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Lelystad, vorderde om onmiddellijk in vrijheid te worden gesteld of zijn gevangenisstraf te schorsen. Eiser was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertien jaar, welke later door de Hoge Raad werd verminderd naar twaalf jaar en zes maanden. De tenuitvoerlegging van de straf begon op 7 september 2004. Eiser heeft in 2008 verlof gekregen, maar is in Engeland aangehouden en heeft zich daarna niet meer bij de penitentiaire inrichting gemeld. In 2014 werd hij opnieuw aangehouden op basis van een Europees Arrestatiebevel.
Eiser stelde dat hij recht had op vervroegde invrijheidsstelling op basis van de oude regeling, die voor hem van toepassing zou zijn omdat hij voor de inwerkingtreding van de nieuwe regeling was veroordeeld. De Staat der Nederlanden voerde verweer en stelde dat de oude regeling niet op eiser van toepassing was, omdat hij als ongewenst vreemdeling niet rechtmatig in Nederland verblijft. De rechtbank oordeelde dat de oude regeling niet van toepassing was, omdat de tenuitvoerlegging van de straf nog gaande was na de inwerkingtreding van de nieuwe regeling op 1 juli 2008. Eiser had niet meer dan vijf jaar van zijn straf te ondergaan op dat moment.
De rechtbank concludeerde dat de nieuwe regeling van toepassing was, maar dat eiser daar niet voor in aanmerking kwam vanwege zijn ongewenstverklaring. De rechtbank wees de primaire vordering van eiser af en oordeelde dat de subsidiaire vordering tot schorsing van de gevangenisstraf ook niet kon worden toegewezen. Eiser werd veroordeeld in de kosten van het geding, die op € 1.429,-- werden begroot. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.