ECLI:NL:RBDHA:2015:4540

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2015
Publicatiedatum
21 april 2015
Zaaknummer
AWB - 12 _ 5306
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Ghrib
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek om inzage in documenten met persoonsgegevens in het kader van de Wet bescherming persoonsgegevens

In deze zaak heeft eiser, een asielzoeker, beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om inzage in documenten die betrekking hebben op zijn verblijfsvergunning. Het primaire besluit van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, gedateerd 22 mei 2012, wees het verzoek om een afschrift van de minuut of concept-minuut van een eerder besluit af. Eiser had al andere documenten met zijn persoonsgegevens ontvangen. Het bestreden besluit van 24 juli 2012 verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond. De rechtbank heeft het onderzoek aangehouden in afwachting van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, die op 17 juli 2014 zijn beantwoord. Eiser heeft aanvullende gronden ingediend naar aanleiding van dit arrest.

Tijdens de zitting op 26 maart 2015 is eiser niet verschenen, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de juridische analyse in de minuut niet onder de definitie van persoonsgegevens valt volgens de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Eiser heeft echter recht op inzage in zijn persoonsgegevens, en de rechtbank oordeelt dat het overzicht dat de minister heeft verstrekt niet voldoet aan de eisen van de Wbp. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand omdat de minister op 23 maart 2015 een nieuw overzicht heeft verstrekt dat wel aan de eisen voldoet. Eiser krijgt zijn griffierecht vergoed en de proceskosten worden vastgesteld op € 980,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 12/5306

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2015 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. D. de Vries),
en

de minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder

(gemachtigde: R.C. van Keeken).

Procesverloop

Bij besluit van 22 mei 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om een afschrift van de minuut dan wel de concept-minuut, behorend bij de totstandkoming van het besluit van 9 augustus 2010 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voorbepaalde tijd, afgewezen. De overige documenten met persoonsgegevens van eiser heeft eiser reeds in zijn bezit.
Bij besluit van 24 juli 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het onderzoek aangehouden in verband met de prejudiciële vragen die de Afdeling bij verwijzingsuitspraak van 1 augustus 2012 in de zaken nrs. 201108135/1/A3 en 201110165/1/A3 heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
Bij arrest van 17 juli 2014 in de gevoegde zaken C-141/12 en C-372/12, inzake Y.S. tegen de minister onderscheidenlijk de minister tegen M. en tegen S. (ECLI:EU:C:2014:2081; hierna: het arrest) heeft het Hof deze vragen beantwoord.
Eiser heeft naar aanleiding van het arrest van 17 juli 2014 aanvullende gronden ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2015.
Eiser en diens gemachtigde zijn, met voorafgaande mededeling, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 27 februari 2012 verzocht om een afschrift van de minuut danwel de concept-minuut te verstrekken behorend bij de beschikking van de Minister van Justitie van 9 augustus 2010. Eiser doet hierbij uitdrukkelijk een beroep op de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Daarnaast verzoekt eiser inzage te verstrekken, bij voorkeur middels afschriften, in alle dossierstukken die gegevens bevatten betreffende de persoon van eiser, voor zover deze stukken niet door of namens eiser zelf zijn ingediend of al aan eiser in afschrift zijn verstrekt. Hierbij verwijst eiser naar artikel 35 van de Wbp.
2. De rechtbank stelt vast dat enkel de door eiser gevraagde afschrift van de minuut danwel de concept-minuut behorend bij de beschikking van de Minister van Justitie van 9 augustus 2010 nog ter discussie staat.
3.1.
Verweerder heeft aan de weigering inzage te geven in de minuut dan wel de minuut te verstrekken het volgende ten grondslag gelegd. Het document is bedoeld voor het interne overleg tussen ambtenaren en hun leidinggevenden. Naast diverse persoonsgegevens bevat de minuut een (juridische) analyse over het onderwerp van de specifieke brief, beschikking of nota. Deze analyse valt niet onder de definitie van persoonsgegevens zoals bedoeld in artikel 1 van de Wbp. Ook uit het arrest het Hof van 17 juli 2014 blijkt niet dat de juridische analyse een persoonsgegeven betreft als bedoeld in de Wbp. Voorts blijkt uit dit arrest evenmin dat eiser op grond van artikel 35 van de Wbp een recht op inzage heeft in de minuut. Aan eiser is bij het primaire besluit een volledig overzicht, in begrijpelijke vorm verstrekt van alle hem betreffende persoonsgegevens die het voorwerp van een verwerking door verweerder vormen. Hiermee is voldaan aan hetgeen is bepaald in de Wbp.
3.2.
Op 23 maart 2015 heeft verweerder naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4631, een aanvullend verweerschrift ingediend. Verweerder stelt dat het reeds gegeven overzicht van de over eiser verwerkte persoonsgegevens niet voldoet aan de daaraan door de Afdeling gestelde eisen. Verweerder heeft een nieuw overzicht overgelegd. Voor inzage in de gehele minuut of de juridische analyse bestaat nog altijd geen aanleiding.
4. Eiser heeft bij brief van 14 januari 2015, met een verwijzing naar de hierboven genoemde uitspraak van de Afdeling, een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank zal daarom beoordelen of verweerder overeenkomstig deze uitspraak van de Afdeling, en dus in overeenstemming met de Wbp, op eisers verzoek van 27 februari 2012 heeft beslist. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
5.1
Na kennisneming van de met toepassing van artikel 8:29 van de Awb overgelegde minuut, is de rechtbank van oordeel dat de daarin vervatte juridische analyse mede eiser betreffende persoonsgegevens bevat. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling is de juridische analyse als zodanig geen persoonsgegeven. In zoverre heeft de staatssecretaris terecht betoogd dat artikel 35 van de Wbp toepassing mist, en dat aan eiser aldus geen volledig afschrift van de minuut hoeft te worden verstrekt. Eisers betoog faalt in zoverre.
5.2
Voor de in de minuut voorkomende eiser betreffende persoonsgegevens geldt dat die binnen het toepassingsbereik van de Wbp vallen en dat daarop het in de Wbp voorziene inzagerecht betrekking heeft. Het volstaat derhalve dat aan de aanvrager, bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de Wbp volledig overzicht in begrijpelijke vorm van deze persoonsgegevens wordt verstrekt, voorzien van een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens. De rechtbank is van oordeel dat het door verweerder bij het primaire besluit en het bestreden besluit overgelegde overzicht niet voldoet aan de in de Wbp gestelde eisen. In zoverre slaagt eisers betoog. De rechtbank is van oordeel dat het door verweerder op 23 maart 2015 verstrekte overzicht wel aan deze eisen voldoet.
6. Gezien hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 5.2 is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd voor zover verweerder daarbij heeft nagelaten correcte wijze mededeling te doen van de over eisers verwerkte persoonsgegevens, het doel van de verwerking, de ontvangers en de herkomst van de gegevens. Nu verweerder dit overzicht op 23 maart 2015 alsnog heeft verstrekt, ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift , met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover verweerder daarbij heeft nagelaten op een correcte wijze mededeling te doen van de over eiser verwerkte persoonsgegevens, het doel van de verwerking, de ontvangers en de herkomst van de gegevens;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. W.J. Edens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.