Rechtbank DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 17 april 2015 in de zaak tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. E.C. Ramdihal),
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [vestigingsplaats], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 november 2008 tot en met 31 mei 2010 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer]) omzetbelasting opgelegd van € 62.000, alsmede bij beschikking een boete van € 4.537. Verweerder heeft voorts bij beschikking € 5.361 heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 36.610, de boete verminderd tot € 3.661 en de heffingsrente verminderd tot € 3.234.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2015 te Den Haag.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A], [persoon B] en [persoon C].
Overwegingen
1. Blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel is eiser van 14 april 2010 tot en met 5 juli 2011 bestuurder geweest van [X Ltd] (hierna ook: [X Ltd]) en heeft hij van 8 september 2008 tot en met 14 april 2010 een eenmanszaak geëxploiteerd met de naam [eenmanszaak X]. (hierna: [eenmanszaak X]).
2. Tot de gedingstukken behoort een op 18 februari 2013 gedagtekend rapport (het controlerapport) ter zake van een bij [X Ltd] en [eenmanszaak X] ingesteld boekenonderzoek. Onderzocht is in eerste instantie (met ingang van 23 november 2011) de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting van [X Ltd] over de periode 14 april 2010 tot en met 5 juli 2011. Op 14 februari 2012 is het onderzoek uitgebreid en is tevens de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting van [eenmanszaak X] over de periode 1 januari 2008 tot en met
14 oktober 2010 onderzocht. In het controlerapport staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“(. . .)
4 Bevindingen
4.1Algemeen
Bij mijn diverse telefonische contacten en bedrijfscontrole op 23 november 2011 heb ik altijd contact gehad met de heer (. . .). Pas bij mijn controle op 27 juni 2012 heb ik met [eiser] gesproken. [Eiser] gaf het volgende aan:
Hij was net geslaagd voor de opleiding lCT. De bedoeling is geweest dat hij een webshop voor de verkoop van horeca artikelen zou maken De administratie e.d. is verzorgd door de heer (. . .). De heer (. . .) is zijn stiefvader. Hierbij is hij uitgegaan van goed vertrouwen. Hij heeft geen idee wat de omzetbelasting inhoudt en cijfers zeggen hem ook niets. De webshop was uiteindelijk geen succes en de meeste omzet werd gerealiseerd via de contacten van de heer (. . .). De zakelijke rekening werd beheerd door de heer (. . .). Door het persoonlijk faillissement kon de heer (. . .) geen bedrijf op naam hebben.
(. . .)”
3. Voorafgaand aan het opstellen van het controlerapport heeft verweerder op
28 januari 2013 een kennisgeving boete aan “[X Ltd] [eiser]” toegezonden, waarin – voor zover hier van belang – het volgende staat vermeld:
“(. . .)
Hierbij deel ik u mee dat ik, naar aanleiding van het ingestelde boekenonderzoek, het voornemen heb om een naheffingsaanslag omzetbelasting op te leggen van € 38.535 over de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011 ten name van [X Ltd] (. . .). Voorts ben ik van plan om naast de aanslag een vergrijpboete (. . .) op te leggen.
(. . .)
Sanctie
De boete bedraagt daarom 50% van de naheffingsaanslag.
Bedrag van de belasting € 38.535
Bedrag van de boeten
€ 19.267++
Totaal van de aanslag excl. heffingsrente € 57.802
(. . .)
Beslissing op uw bezwaar
Ik ben voornemens uw bezwaar af te wijzen.
(. . .)”
10. Bij brief van 25 juni 2014 heeft de gemachtigde gereageerd op de onder 9 vermelde brief. In die brief staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“(. . .)
VERHOGING VAN HET TERUG TE BETALEN BEDRAG
4. Er is door de Belastingdienst geen uitleg of toelichting gegeven over de verhoging van het bedrag van € 59.504,- naar € 71.898,-. Naar de mening van belanghebbende is er ook geen steekhoudend juridische grondslag voor deze verhoging. De Belastingdienst heeft geen rekening gehouden met het feit dat de aanslag reeds was verhoogd wegens het feit dat deze ambtshalve was vastgesteld. Ook is er geen rekening gehouden met het feit dat op voormelde aanslag een zeer hoge boete van 50% was opgelegd.
De Belastingdienst is dus gewoon in gebreke gebleven de verhoging van € 59.504,- naar € 71.898,- toe te lichten of te motiveren. Bovendien is het de vraag wat voor zin deze verhoging in casu heeft. Deze bedragen kunnen toch nimmer door [eiser] betaald worden die een zeer gering inkomen uit arbeid heeft.
(. . .)”
11. In de (toelichting) uitspraak op bezwaar van 7 juli 2014 wordt naheffingsaanslag 1 alsmede de boete verminderd tot de onder het kopje procesverloop vermelde bedragen en is door verweerder herhaald dat naheffingsaanslag 2 onherroepelijk vast staat omdat daartegen geen bezwaar is gemaakt.
12. Bij brief van 19 februari 2015 heeft verweerder aan de rechtbank bericht, onder verwijzing naar een aan eiser gerichte en op 2 februari 2015 gedagtekende brief, dat aan eiser alsnog een proceskostenvergoeding van € 243 voor de bezwaarfase is toegekend.
Geschil
13. In geschil is of naheffingsaanslag 1 aan de juiste (rechts)persoon is opgelegd, en zo ja of naheffingsaanslag 1 en de boete terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Voorts is in geschil of het door eiser ingediende bezwaar zich mede richt tegen naheffingsaanslag 2.
14. Eiser stelt dat de naheffingsaanslagen opgelegd hadden moeten worden aan zijn stiefvader, die de feitelijke bestuurder is van zowel [X Ltd] als [eenmanszaak X]. Voorts stelt eiser dat, gelet op het motiveringsbeginsel en de plicht tot zorgvuldige voorbereiding, de naheffings-aanslagen en de boetes ten onrechte zijn opgelegd. Tot slot is eiser van mening dat het door hem gemaakte bezwaar zich niet alleen richt tegen naheffingsaanslag 1, maar ook tegen naheffingsaanslag 2.
15. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslagen.
16. Verweerder stelt dat naheffingsaanslag 1 aan de juiste (rechts)persoon en naar het juiste bedrag is opgelegd, dat het bezwaar zich alleen richt tegen naheffingsaanslag 1 en dat de bij die aanslag opgelegde boete terecht is opgelegd.
17. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep omdat in de uitspraak op bezwaar ten onrechte geen proceskostenvergoeding is toegekend.
18. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
19. Het door eiser zelf ingediende bezwaarschrift vermeldt alleen aanslagnummer [aanslagnummer], naheffingsaanslag 1. Naheffingsaanslagen 1 en 2 zijn beide het gevolg van het door verweerder uitgevoerde boekenonderzoek en zijn beide gedagtekend op 25 maart 2013. Uit de onder 8 en 10 vermelde citaten uit de gronden van het bezwaar en de reactie op het voornemen blijkt dat het bezwaar van eiser zich mede, en zelfs inhoudelijk met name, richt tegen naheffingsaanslag 2. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden verweerder het bezwaar ten onrechte niet mede gericht heeft geacht tegen het opleggen van naheffingsaanslag 2. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank de onder 4 vermelde reactie van eiser op de kennisgeving boete aan [X Ltd]. Het vorenstaande brengt mee dat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren en verweerder zal opdragen alsnog een uitspraak op het bezwaar tegen naheffingsaanslag 2 te doen.
20. Op grond van de onder 1 vermelde gegevens uit het handelsregister komt de rechtbank tot het oordeel dat naheffingsaanslag 1 aan de juiste (rechts)persoon is opgelegd. De stelling van eiser dat zijn stiefvader de feitelijke bestuurder was van [eenmanszaak X], doet daaraan niet af.
21. Bij het boekenonderzoek zoals vermeld in het controlerapport, is van [eenmanszaak X] geen administratie aangetroffen en deze is ook niet is overhandigd aan de controlemedewerker. De controle van de aangifte heeft voor wat betreft de door [eenmanszaak X] verschuldigde omzetbelasting opgeleverd dat voor 2008 een bedrag van € 1.606 is verschuldigd, voor 2009 een bedrag van € 21.708 en voor 2010 een bedrag van € 2.941. Voorts is vastgesteld dat op naam van [eenmanszaak X] in 2008 teruggave tot een bedrag van € 4.986 is verleend, in 2009 tot een bedrag van € 3.624 en in 2010 tot een bedrag van € 865. Eiser heeft deze bedragen niet gemotiveerd betwist. Dit heeft geresulteerd in een naheffing omzetbelasting over de periode 2008 - 2010 van € 62.000. Bij de uitspraak op bezwaar is het nageheven bedrag beperkt tot de bedragen die in de aangiften omzetbelasting op naam van [eenmanszaak X] zijn teruggevraagd en ook daadwerkelijk zijn teruggegeven. De rechtbank is van oordeel dat naheffingsaanslag 1 terecht en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. Met betrekking tot de stelling van eiser dat, gelet op het motiveringsbeginsel en de plicht tot zorgvuldige voorbereiding, de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd overweegt de rechtbank dat eiser deze stelling niet concreet heeft onderbouwd en geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd aan de hand waarvan kan worden geconcludeerd dat in strijd is gehandeld met die beginselen.
22. Verweerder heeft met toepassing van artikel 67c, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) een boete opgelegd wegens het niet betalen van de verschuldigde belasting (binnen de daarvoor in de belastingwet gestelde termijn). De hoogte van deze boete is op grond van het bepaalde in § 24 onder 2 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) 10% van de nageheven belasting. Aangezien het maximum van deze verzuimboete in artikel 67c, eerste lid, AWR (tekst 2008), is bepaald op € 4537, is de boete beperkt tot dit maximum. Bij de uitspraak op bezwaar is het boete bedrag verder aangepast in verband met de beperking van de naheffing tot de teruggevraagde en daadwerkelijk teruggeven omzetbelasting. Van een situatie van afwezigheid van alle schuld als bedoeld in § 4 onder 1 van het BBBB is geen sprake en evenmin kan worden geoordeeld dat eiser in bezwaar een pleitbaar standpunt heeft ingenomen. Eiser heeft onvoldoende gesteld over zijn (financiële) omstandigheden om tot het oordeel te komen dat de boete behoort te worden gematigd op grond van het bepaalde in § 7 van het BBBB.
23. Gelet op hetgeen hiervoor in rechtsoverwegingen 12 en 19 is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard.
24. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- wijst de zaak terug naar verweerder en draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog te beslissen op het bezwaar voor zover dat is gericht tegen naheffingsaanslag 2;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 980, te betalen aan eiser;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, voorzitter, en mr. dr. N. Djebali en mr. J.W. van den Berge, leden, in aanwezigheid van F.J. Crabbendam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2015.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.