Uitspraak
1.[A],
[B],
[C],
[D],
[E],
[F],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 8 oktober 2014;
- de akte houdende bewijsaanbod van de zijde van [A] c.s.;
- de akte houdende indiening nadere stukken van de zijde van [A] c.s.;
- het proces-verbaal van enquête van 27 januari 2015;
- het rolbericht van de zijde van [A] c.s. van 11 februari 2015 dat zij afzien van het horen van de niet verschenen getuigen in de enquête;
- het rolbericht van de zijde van de Staat van 11 februari 2015 dat hij geen gebruik wenst te maken van het recht op contra-enquête;
- het rolbericht van de zijde van de Staat van 11 maart 2015 waarin namens partijen wordt meegedeeld dat zij afzien van het indienen van conclusies na enquête en vonnis wordt gevraagd.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald op heden. Dit vonnis zal, zoals reeds aangekondigd bij tussenvonnis van 8 oktober 2014 (hierna: het tussenvonnis), worden gewezen door de meervoudige kamer van deze rechtbank, op de voet van artikel 15 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
2.De verdere beoordeling
De rechtbank overweegt dat de getuigenverklaringen van [B] en [E] ieder in hun eigen zaak als partijgetuige-verklaringen in de zin van artikel 164 lid 2 Rv moeten worden aangemerkt. Voor zover zij en ook [F] in andermans zaak verklaren, zijn die verklaringen naar het oordeel van de rechtbank echter geen partijgetuige-verklaringen en worden zij aangemerkt als verklaringen met bewijswaarde, die aangevuld met de eigen verklaringen - en ingeval van [B] nog opgeteld bij genoemde memo en brief - bewijs van bewoning ten tijde van de spoedontruiming opleveren. Weliswaar volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2005 (ECLI:NL:HR: 2005:AS2710) dat een verklaring van een partijgetuige geen begin van bewijs kan opleveren dat als aanvullend bewijsmiddel kan dienen bij de verklaring van een andere partijgetuige, maar een dergelijke situatie is hier niet aan de orde. Anders dan in de zaak die aan genoemd arrest van de Hoge Raad ten grondslag ligt, waarin de eisers echtelieden waren die gezamenlijk procedeerden over de conformiteit van een aan hen geleverd woonhuis en daaromtrent als partijgetuigen hadden verklaard, is hier geen sprake van een zogeheten ‘ondeelbare rechtsverhouding’, maar van subjectieve cumulatie van rechtsvorderingen. De vordering van eisers in de onderhavige zaak kan, in tegenstelling tot de vordering van de echtelieden, door ieder van hen afzonderlijk worden ingesteld. Anders gezegd: eisers hadden ieder afzonderlijk een soortgelijke dagvaarding kunnen uitbrengen (vgl. HR 4 mei 2007, ECLI:HR:2007:AZ8166). Daarmee strekken de verklaringen van [B] en [E] in hun eigen zaak naar het oordeel van de rechtbank ter aanvulling van het door [B], [E] en [F] in andermans zaak geleverde getuigenbewijs.
terstond – en dus zonder dat een eventueel kort geding wordt afgewacht – worden ontruimd.” De als bijzondere omstandigheid genoemde tweede grond, waar het Openbaar Ministerie zich in de onderhavige zaak op heeft beroepen, houdt in dat spoedontruiming is toegestaan indien “
de krakers worden verdacht van andere strafbare feiten, ten gevolge waarvan de rechthebbende van het pand ernstig wordt getroffen (bijvoorbeeld: een bedrijf kan door de kraak niet meer functioneren of er worden ernstige vernielingen aangericht).”
andere strafbare feiten” als bedoeld in de tweede grond ook artikel 138, voor zover niet reeds onder de eerste grond vervat, en de artikelen 138a en 139 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) worden verstaan.
andere strafbare feiten” dient te worden verstaan: andere strafbare feiten dan die zijn neergelegd in de artikelen 138, 138a en 139 Sr. Nu van verdenking van bedoelde andere strafbare feiten geen sprake was, heeft de spoedontruiming van het pand plaatsgevonden in strijd met de beleidsbrief en is deze daarmee onrechtmatig, aldus [B] c.s..
andere strafbare feiten” geeft, te ruim en daarmee onjuist is en deelt het standpunt van [B] c.s.. Zij overweegt daartoe het volgende.
beëindigd,welk verbod is ingevoerd bij de op 1 oktober 2010 in werking getreden Wet kraken en leegstand (Wet van 24 juli 2010, Stb. 2010, 320, nr. 31560). Vóór de inwerkingtreding van die wet was kraken van een woning of gebouw waarvan het gebruik door de rechthebbende was beëindigd op grond van het inmiddels vervallen artikel 429 sexies Sr enkel verboden indien de beëindiging van dat gebruik minder dan twaalf maanden geleden plaatsvond, anders gezegd: het kraakverbod gold enkel voor woningen of gebouwen die minder dan één jaar leegstonden. Met de Wet kraken en leegstand is de strafbaarstelling van kraken dus verruimd. Tot slot bepaalt artikel 139 Sr dat strafbaar is het wederrechtelijk binnendringen van een voor de openbare dienst bestemd lokaal of, ingeval van verblijf aldaar, het zich niet aanstonds verwijderen.
2.14. De legitimatie voor strafrechtelijke ontruiming in geval van overtreding van één van de genoemde verboden, ook wel de “krakersfeiten” geheten, is gelegen in artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), dat luidt:
“In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in de artikelen 138, 138a en 139 van het Wetboek van Strafrecht kan iedere opsporingsambtenaar de desbetreffende plaats betreden. De opsporingsambtenaar is bevoegd alle personen die daar wederrechtelijk vertoeven, alsmede alle voorwerpen die daar ter plaatse worden aangetroffen, te verwijderen of te doen verwijderen.”
3.5.1 (…)In de bedoelde overwegingen heeft het hof, samengevat, het volgende geoordeeld.Uit rechtspraak van het EHRM moet worden afgeleid dat het gedwongen verlies van iemands huis ("home") de meest vergaande vorm van inmenging in de uitoefening van het huisrecht is en dat eenieder die het risico loopt op een dergelijke ernstige inmenging in beginsel de mogelijkheid moet hebben de proportionaliteit van de maatregel te laten toetsen door de rechter, voordat de ontruiming wordt geëffectueerd (rov. 4.3). Dit is in overeenstemming met art. 13 EVRM, dat een effectief rechtsmiddel vereist waarmee een niet-omkeerbare inbreuk op bepaalde mensenrechten kan worden voorkomen.Bij ontruiming gaat het om een ernstige inbreuk en aannemelijk is te achten dat als eenmaal ontruiming van [verweerder] c.s. heeft plaatsgevonden, zij niet meer in hun woning zullen kunnen terugkeren, zelfs al zouden zij achteraf in het gelijk worden gesteld. (rov. 4.4).Ontruiming kan slechts plaatsvinden nadat de voorzieningenrechter over de rechtmatigheid van de ontruiming een uitspraak heeft kunnen doen. Aangezien het recht op "effective remedy" niet vereist dat tegen de uitspraak in eerste instantie ook een rechtsmiddel openstaat, is noodzakelijk, maar ook voldoende dat [verweerder] c.s. de gelegenheid krijgen het oordeel van de voorzieningenrechter in te roepen. Het OM behoeft evenwel niet de uitkomst van een eventueel tegen die uitspraak ingesteld hoger beroep af te wachten. (rov. 4.5). Er zijn bij de huidige stand van zaken onvoldoende waarborgen dat de mogelijkheid van een kort geding voor degenen die dreigen ontruimd te worden een effectief rechtsmiddel is. Daarvoor zou op zijn minst vereist zijn dat de ontruiming op een zodanige termijn wordt aangekondigd dat er voldoende gelegenheid is om een kort geding aanhangig te maken en voorts dat, indien van die gelegenheid gebruik wordt gemaakt, niet tot ontruiming wordt overgegaan voordat de voorzieningenrechter in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan. In de Wet kraken en leegstand is daarover niets geregeld. In beginsel zou toereikend te achten zijn als nauwkeurig omschreven en deugdelijk gepubliceerde beleidsregels van het OM zodanige waarborg zouden bieden. (rov. 4.6).(…)Gelet op de ernst van de inbreuk op het huisrecht die ontruiming impliceert, is slechts bij hoge uitzondering denkbaar dat ontruimd wordt voordat de rechter uitspraak heeft gedaan, zoals wanneer de openbare veiligheid zodanig onverwijlde ontruiming eist dat zelfs de uitspraak van de voorzieningenrechter niet kan worden afgewacht. Ook hiervoor geldt dat mogelijke uitzonderingen op de regel nauwkeurig moeten zijn omschreven, hetzij in een wettelijke regeling, hetzij in gepubliceerde beleidsregels. (rov. 4.8).Een kort geding is, anders dan [verweerder] c.s. stellen, een effectief rechtsmiddel in de zin van art. 13 EVRM, waarbij de voorzieningenrechter, als het gaat om inmenging in een door art. 8 EVRM gewaarborgd recht, grondig dient te onderzoeken of de redenen die de Staat voor de inmenging geeft deze kunnen dragen (rov. 4.9).(…)3.5.2 Uitgangspunt bij de beoordeling van de bedoelde onderdelen is dat aan [verweerder] c.s., ook als krakers, het huisrecht toekomt. Dat berust erop dat het begrip 'woning' ('home' in de Engelse tekst) in art. 8 lid 1 EVRM een feitelijke inhoud heeft en "does not depend on the lawfulness of the occupation under domestic law", zoals vaste rechtspraak is van het EHRM (…).3.5.3 Uitgangspunt is eveneens dat ontruiming een zeer ernstige aantasting vormt van het huisrecht en dat eenieder die het risico loopt op een dergelijke zeer vergaande inmenging in de uitoefening van zijn huisrecht in beginsel de mogelijkheid moet hebben de proportionaliteit van de maatregel te laten toetsen door een onafhankelijke rechter met het oog op beantwoording van de vraag of deze inbreuk in concreto voldoet aan de eisen van art. 8 EVRM (…). Daarbij gaat het erom dat toereikende procedurele waarborgen dienen te bestaan dat degene op wiens huisrecht een inbreuk wordt gemaakt of dreigt te worden gemaakt, de proportionaliteit van de maatregel aan de rechter kan voorleggen.
Uitleg ‘tweede grond’
bij hoge uitzondering” denkbaar is dat ontruimd wordt voordat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan. Dat brengt met zich dat de in de beleidsbrief neergelegde bijzondere omstandigheden die een uitzondering op de hoofdregel en daarmee ontruiming zonder rechterlijke toetsing mogelijk maken, restrictief moeten worden geïnterpreteerd.
2.19. De bijzondere omstandigheden betreffen volgens de beleidsbrief naast de reeds genoemde tweede grond, gevallen waarin de krakers worden verdacht van huisvredebreuk (138 Sr) waarbij het huisrecht van een ander wordt geschonden (eerste grond), door de wederrechtelijke bewoning een gevaarlijke situatie ontstaat (derde grond) en sprake is van (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde en veiligheid (vierde grond).
de krakers plegen lokaalvredebreuk (138 of 139 Sr), waarbij de gebruiker van het pand ernstig getroffen wordt door de wederrechtelijke bewoning van zijn pand(…)”. De Staat wijst erop dat in dat concept expliciet gewag is gemaakt van artikel 138 en 139 Sr.
De rechtbank overweegt het volgende. Afgezien van het feit dat niet is toegelicht wat de status is van dit concept en wat heeft geleid tot wijziging daarvan en tot aanvaarding van de tekst zoals die in de uiteindelijke beleidsbrief terecht is gekomen, duidt de tweede grond in dit concept op de situatie waarin een lokaal is gekraakt dat
in gebruikis. In ieder geval blijkt niet dat ook in geval van leegstand ex artikel 138a Sr een uitzondering op de hoofdregel beoogd werd. Voorts zijn in het concept vijf uitzonderingsgronden opgesomd, die in de definitieve versie zijn teruggebracht tot vier uitzonderingsgronden. Vergelijking van de tekst doet vermoeden dat nu juist die tweede grond in de definitieve versie is geschrapt.
2.25. De gevorderde verklaringen voor recht als weergegeven in 3.3. sub b en c van het tussenvonnis zal de rechtbank afwijzen, nu die vorderingen, zo begrijpt de rechtbank, zien op het geval de rechtbank zou oordelen dat het standpunt van de Staat ter zake van de uitleg van de tweede grond als juist had te gelden, hetgeen niet het geval is.
aan de zijde van [B], die met [A] is bijgestaan door mr. Uppal, begroot op:
€ 38,50 aan griffierecht (1/2 x € 77);
€ 12,90 aan deurwaarderskosten (1/6 x 77,52) en
€ 678,00 aan salaris advocaat (1/2 x 3 punten x tarief II)
€ 38,50 aan griffierecht (1/2 x € 77);
€ 12,90 aan deurwaarderskosten (1/6 x € 77,52) en
€ 678,00 aan salaris advocaat (1/2 x 3 punten x tarief II)
3. De beslissing3.1. verklaart voor recht dat onder “andere strafbare feiten” zoals bedoeld in de bijzondere omstandigheden van het landelijk ontruimingsbeleid dat door het College van procureurs-generaal is gepubliceerd in de Staatscourant 19500, dient te worden verstaan: andere strafbare feiten dan de artikelen 138, 138a en 139 Sr.;