ECLI:NL:RBDHA:2015:5726

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2015
Publicatiedatum
20 mei 2015
Zaaknummer
C/09/487805 / KG RK 15-944
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter in huurgeschil

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 18 mei 2015 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was bij een huurgeschil, stelde dat de kantonrechter, mr. A.J. Japenga, vooringenomen was tijdens de comparitie. Verzoeker voerde aan dat hij onvoldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunten naar voren te brengen en dat de kantonrechter eenzijdig betrokken leek bij de belangen van de tegenpartij, [belanghebbende].

De wrakingskamer heeft de feiten en omstandigheden die door verzoeker zijn aangevoerd, zorgvuldig beoordeeld. De kantonrechter heeft in haar verweer aangegeven dat zij geen aanwijzingen voor vooringenomenheid herkent en dat haar beslissingen tijdens de zitting procesmatig waren. De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde gronden niet voldoende zwaarwegend waren om te concluderen dat de kantonrechter niet onpartijdig was.

De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. In dit geval was er geen sprake van dergelijke omstandigheden. De wrakingskamer oordeelde dat de enkele 'social talk' van de kantonrechter met [belanghebbende] niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid.

De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd unaniem genomen door de wrakingskamer, die het proces in de hoofdzaak voortzette in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2015/33
zaak-/rekestnummer: C/09/487805 / KG RK 15-944
zaak-/rolnummer hoofdzaak: 3842408 RL EXPL 15-3797
datum beschikking: 18 mei 2015
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. A.J. Japenga,
kantonrechter in de rechtbank Den Haag.
Belanghebbende in deze zaak is:
[belanghebbende],
gemachtigde: mr. S.E. Boellaard-Roeters van Lennep.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Op 22 april 2015 heeft ten overstaan van de kantonrechter een comparitie na antwoord plaatsgevonden in het huurgeschil in conventie en in reconventie tussen verzoeker en belanghebbende (hierna: [belanghebbende]).
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het proces-verbaal van de zitting. Bij brief van 24 april 2015 heeft verzoeker een verzoek tot wraking van de kantonrechter ingediend. De kantonrechter heeft bij brief van 6 mei 2015 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 11 mei 2015 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is verschenen en heeft zijn verzoek nader toegelicht. De kantonrechter heeft schriftelijk meegedeeld dat zij verhinderd was ter zitting te verschijnen. [belanghebbende] is niet ter zitting verschenen.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd.
Verzoeker stelt dat de kantonrechter hem onvoldoende de gelegenheid heeft gegeven om zijn standpunten naar voren te brengen. De kantonrechter had onvoldoende aandacht voor de afspraken die verzoeker heeft gemaakt met [belanghebbende]. De kantonrechter vroeg [belanghebbende] niet naar een reactie op hetgeen verzoeker ter comparitie verklaarde. Volgens verzoeker heeft de kantonrechter geweigerd een door hem ter comparitie overgelegde productie, nadat de kantonrechter de productie had bekeken, in het dossier op te nemen. [belanghebbende] kreeg wel de gelegenheid om een foto, waarvan de kantonrechter al kennis had genomen, nogmaals te tonen op een smartphone.
De kantonrechter voelde zich volgens verzoeker niet geroepen om de aanwezigheid van de onderhuurster in het gehuurde na de beëindiging van de huurovereenkomst te bespreken. De kantonrechter ging, zo begrijpt de wrakingskamer, na de inhoudelijke behandeling van de zaak voortvarend over op het onderzoeken van de mogelijkheid om de zaak te schikken, zonder aan verzoeker te vragen of hij dat wenselijk vond.
Bij de afronding van de zitting begon de kantonrechter een gesprekje, “social talk”, met [belanghebbende]. Zij vroeg hem of hij student is en waar hij studeert. Er werden geen soortgelijke vragen gesteld aan verzoeker.
In één en ander ziet verzoeker “eenzijdige betrokkenheid” van de kantonrechter en aanleiding tot wraking.

4.Het standpunt van de rechter

De kantonrechter berust niet in de wraking. Volgens de kantonrechter heeft verzoeker geen feiten of omstandigheden gesteld die een (zwaarwegende) aanwijzing opleveren voor het bestaan van vooringenomenheid of waardoor haar rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. De kantonrechter herkent zich niet in het door verzoeker geschetste beeld van de gang van zaken tijdens de comparitie.
Volgens de kantonrechter is het aan haar om te bepalen welke mededeling relevant is voor de beoordeling van de vordering en tevens of bepaalde mededelingen een reactie van de andere partij behoeven. De keus om ter zitting overgelegde stukken al dan niet aan het dossier toe te voegen is een processuele beslissing van de kantonrechter, die geen aanwijzing voor vooringenomenheid oplevert. De kantonrechter wijst erop dat [belanghebbende] bedoeld document ook heeft bekeken en erop heeft gereageerd.
De opmerking die de kantonrechter volgens verzoeker heeft gemaakt met betrekking tot de onderhuurster herkent zij niet en is ook niet terug te vinden in de aantekeningen van de griffier.
De kantonrechter betwist dat zij naadloos is overgegaan tot een schikking. Na het horen van de wederzijdse standpunten, waarbij hoor en wederhoor is toegepast, heeft de kantonrechter haar voorlopig oordeel gegeven. Dat dit voorlopig oordeel niet in het voordeel van verzoeker was, leidt er niet toe dat de schijn van partijdigheid of vooringenomenheid is gewekt. Vervolgens heeft de kantonrechter de mogelijkheid van een schikking voorgehouden en bij partijen gepolst hoe zij daar tegenover stonden. Voor het bereiken van een schikking was voor [belanghebbende] vergoeding van het gemachtigdensalaris een voorwaarde. Volgens de kantonrechter heeft verzoeker hierop meegedeeld dat hij een vonnis wilde, zodat hij hoger beroep kon instellen.
De vragen die de kantonrechter [belanghebbende] na afloop van de comparitie stelde, waren bedoeld als ‘social talk’. Het is de kantonrechter niet duidelijk waarom hierdoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

5.De beoordeling

Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
De wrakingskamer is met de kantonrechter van oordeel dat het aan de behandelend rechter is om te beoordelen welke mededelingen van partijen relevant zijn voor de beoordeling van de vorderingen. Een rechter is voorts niet gehouden om een partij steeds expliciet te vragen om een reactie op iedere mededeling van de andere partij, ongeacht of de mededeling van belang is voor de beoordeling van de vordering. Voorts is het aan de behandelend rechter om te beslissen of zij kennis neemt van documenten die eerst ter comparitie worden overgelegd en of deze documenten aan het procesdossier worden toegevoegd.
De hier bedoelde wrakingsgronden betreffen alle processuele beslissingen. Dergelijke beslissingen vormen in beginsel geen grond voor een wraking. Alleen indien een processuele beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de kantonrechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. De wrakingskamer is van oordeel dat dit hier niet het geval is. Bijzondere omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.
Vast staat dat de kantonrechter aan het eind van de comparitie slechts met één van partijen, [belanghebbende], een gesprekje heeft gevoerd waarbij zij vragen heeft gesteld die voor de beoordeling van de zaak niet van belang zijn. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dit feit op zichzelf genomen een onvoldoende zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat de kantonrechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
De slotsom is dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond geven te vrezen dat het de kantonrechter aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van haar de schijn van partijdigheid gewekt.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• verweerder in de hoofdzaak p/a zijn advocaat mr. S.E. Boellaard-Roeters van Lennep;
• de rechter mr. A.J. Japenga.
Deze beslissing is gegeven door mrs. I.D. Bellaart, O. van der Burg en F.J. Verbeek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Tijs als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2015. De beslissing is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste rechter.