ECLI:NL:RBDHA:2015:6690

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2015
Publicatiedatum
11 juni 2015
Zaaknummer
AWB 15-1481
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting en voorlopige voorziening in het bestuursrecht met betrekking tot medische omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Armeense vrouw, en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres had een aanvraag ingediend om uitstel van haar uitzetting op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat zij was opgenomen in een GGz-instelling. Het primaire besluit van 3 november 2014 verleende haar uitstel van uitzetting tot 3 mei 2015. Echter, het bestreden besluit van 13 januari 2015 verklaarde het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond.

Eiseres stelde beroep in tegen dit besluit en vroeg om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 27 mei 2015 was eiseres niet aanwezig, maar haar gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank overwoog dat de aanvraag van eiseres niet met terugwerkende kracht kon worden toegewezen, omdat artikel 64 Vw enkel op de toekomst is gericht. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigt dat uitstel van uitzetting geen terugwerkende kracht kan hebben.

De rechtbank oordeelde dat het betoog van eiseres, dat er een verblijfsgat was ontstaan en dat zij ten onrechte niet in bezwaar was gehoord, niet opging. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 9 juni 2015, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 15/1481 (beroep) en AWB 15/1482 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 9 juni 2015 in de zaak tussen
[eiseres],geboren op [1974], van Armeense nationaliteit, eiseres/verzoekster
(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: J. Raaijmakers).

ProcesverloopBij besluit van 3 november 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder een aanvraag van verzoekster/eiseres (hierna te noemen: eiseres) om krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) te bepalen dat haar uitzetting achterwege blijft, ingewilligd en haar uitstel verleend voor de duur van haar opname, met ingang van 3 november 2014 tot uiterlijk 3 mei 2015.

Bij besluit van 13 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2015. Eiseres en haar gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen1. Volgens verweerder moet de aanvraag van eiseres worden toegewezen, omdat eiseres was opgenomen bij GGz-instelling Centraal de Meregaard te Almere.

2. Het betoog van eiseres in beroep komt erop neer dat verweerder ten onrechte uitstel heeft verleend per 3 november 2014, de datum van het primaire besluit. Volgens eiseres bestond er aanleiding het uitstel per eerdere datum (met terugwerkende kracht) te verlenen. Reden hiervoor is volgens eiseres dat met het huidige besluit een verblijfsgat is ontstaan tussen een eerder verleende uitstel en het thans verleende uitstel, waardoor eiseres de kans is ontnomen verblijfsrechten op te bouwen als gevolg van haar medische toestand. Verweerder had volgens eiseres nader onderzoek kunnen laten verrichten naar haar situatie en op die manier kunnen vaststellen dat uitzetting ook vóór 3 november 2014 niet mogelijk was vanwege haar medische toestand. Ook voert eiseres aan dat zij ten onrechte niet in bezwaar is gehoord.
3. Ingevolge artikel 64 van de Vw blijft uitzetting achterwege, zolang het, gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden, niet verantwoord is om te reizen. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 17 december 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BG9491) heeft geoordeeld, geldt hierbij dat deze bepaling, gezien haar strekking uitsluitend op de toekomst is gericht en dat aan een op grond van die bepaling genomen beslissing dan ook geen terugwerkende kracht kan worden toegekend. Het eventuele gevolg hiervan dat een vreemdeling geen aanspraak maakt op rechtmatig verblijf, maakt dit niet anders, omdat artikel 64 van de Vw er op zichzelf niet toe strekt om een verblijfstitel te verlenen, maar slechts de uitzetting en de vertrekplicht op te schorten.
4. Gelet op wat onder 3 is overwogen, is het betoog van eiseres tevergeefs. Het door haar in deze procedure gewenste resultaat – het op basis van artikel 64 van de Vw verlenen van uitstel van uitzetting met terugwerkende kracht – is per definitie uitgesloten. Verweerder was daarom evenmin gehouden het door eiseres gestelde nader onderzoek omwille van een te verlenen uitstel met terugwerkende kracht te doen verrichten.
5. Verder heeft eiseres tevergeefs aangevoerd dat zij ten onrechte niet in bezwaar is gehoord. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, terecht op het standpunt gesteld dat het bezwaar kennelijk ongegrond is en dus toepassing kunnen geven aan artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht om af te zien van het horen van eiseres.
6. Het beroep is ongegrond. Gegeven dit oordeel in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ahmadali, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.