Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2015 in de zaak tussen
[eiseres] te [plaats] , eiseres
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
13 december 2013 vastgesteld op € 69.276,- omdat eiseres zich niet heeft gehouden aan hetgeen is bepaald in artikel 10, zevende lid, van de HKS. Gebleken is dat een medewerker van eiseres een bezoldiging heeft genoten boven de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (Wopt)-norm van € 194.000,-, namelijk € 227.626,-. Deze overschrijding van de Wopt-norm is in mindering gebracht op de verleende subsidie, conform het bepaalde in artikel 10, achtste lid, van de HKS.
17 augustus 2011, AB 2011, 316 en de uitspraak van de Afdeling van 13 juni 1997, AB 1997, 2. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat de subsidieverplichting van artikel 10, zevende en achtste lid, van de HKS, een doelgebonden subsidieverplichting is in de zin van artikel 4:38 van de Awb. Uit onder andere het raadsvoorstel van 8 februari 2011 en de reactie op de zienswijze van 11 december 2013 komt naar voren dat het doel van de HKS de doelmatige besteding van subsidiegelden is. Er is sprake van een discretionaire bevoegdheid en er wordt uitsluitend gekort indien en voor zover het topinkomen de Wopt-norm overschrijdt. Door de regelgever is niet uitgesloten dat het voorkomen van een topinkomen niet tot een korting behoeft te leiden. Gelet op de doelstelling van de regelgever zou daarvan sprake kunnen zijn indien dat topinkomen niet in de weg staat aan de doelmatige besteding deze de subsidie. Uit de door de Adviescommissie en eiseres aangehaalde uitspraak van 25 juni 2014 blijkt dat de Afdeling veel waarde hechtte aan de automatisch sanctie plus verhoging met 50% die in de Eindhovense regeling is opgenomen. Daarvan is in de HKS geen sprake.
Op dit moment bent u al verplicht eventuele topinkomens aan de gemeente Den Haag te melden. (…). Vanaf nu geldt een aanvullende voorwaarde. Deze houdt in dat u als subsidieontvanger de Wopt-norm (…) danwel een geldende, door de minister geaccordeerde, sectornorm in acht moet nemen. De gemeente toetst bij de subsidie-afrekening of de subsidieontvanger ook aan deze nieuwe subsidievoorwaarden heeft voldaan. De gemeente zal de subsidie korten als een instelling dit niet doet. De aanscherping van het beleid geldt voor alle uitgebrachte beschikkingen vanaf 11 maart 2011.” Gelet hierop had het eiseres voldoende duidelijk moeten zijn dat zij vanaf 11 maart 2011 niet alleen verplicht was tot openbaarmaking van eventuele topinkomens aan verweerder (de door eiseres genoemde publicatieplicht), maar ook tot inachtneming van de op dat moment geldende Wopt-norm, te weten het gemiddelde belastbare loon van Onze Ministers over het jaar 2012.
21 februari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ9032, r.o. 2.2., 4 maart 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH4667 en 20 januari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BK9890) kan, indien tegen een besluit tot subsidieverlening met de daarin opgenomen subsidieverplichtingen geen rechtsmiddelen zijn aangewend en het verleningsbesluit rechtens onaantastbaar is geworden, tegen die verplichtingen op een later moment, bijvoorbeeld bij de subsidievaststelling, niet meer worden opgekomen en moeten deze als vaststaand worden aangenomen. Hoewel de verplichting van artikel 10, zevende lid, van de HKS niet in het verleningsbesluit zelf is opgenomen, is de rechtbank gelet op hetgeen in 6.1. is overwogen van oordeel dat deze verplichting desondanks bij de subsidieverlening aan eiseres is opgelegd en dat zij daarvan op de hoogte had moeten zijn. Aangezien sprake is van een verplichting die gedurende de gehele looptijd van de subsidie in acht moet worden genomen door de subsidieontvanger, ligt het naar het oordeel van de rechtbank in de rede dat eiseres ten tijde van het verleningsbesluit, waarin overigens een rechtsmiddelenclausule was opgenomen, tegen deze verplichting was opgekomen. Dit is niet gebeurd, waardoor het verleningsbesluit en de daaraan verbonden verplichtingen in rechte vast zijn komen te staan.
€ 104.809,-, hetgeen leidt tot een vaststelling van € 69.276.
Beslissing
mr. W.J. Edens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2015.