Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2015 in de zaak tussen
[eiseres 1] en [eiseres 2] , te [plaats] , eiseressen,
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
€ 2.514.344,- omdat [eiseres 2] zich niet heeft gehouden aan hetgeen is bepaald in artikel 10, zevende lid, van de HKS. Gebleken is dat drie bestuurders van [eiseres 2] in 2012 een bezoldiging hebben genoten boven de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (Wopt)-norm van € 194.000,-, namelijk € 254.264,-, € 232.510,- en € 226.057,-. Deze overschrijding van de Wopt-norm is bij de subsidievaststelling in mindering gebracht op de subsidieverlening, conform het bepaalde in artikel 10, achtste lid, van de HKS.
Op dit moment bent u al verplicht eventuele topinkomens aan de gemeente Den Haag te melden. (…). Vanaf nu geldt een aanvullende voorwaarde. Deze houdt in dat u als subsidieontvanger de Wopt-norm (…) danwel een geldende, door de minister geaccordeerde, sectornorm in acht moet nemen. De gemeente toetst bij de subsidie-afrekening of de subsidieontvanger ook aan deze nieuwe subsidievoorwaarden heeft voldaan. De gemeente zal de subsidie korten als een instelling dit niet doet. De aanscherping van het beleid geldt voor alle uitgebrachte beschikkingen vanaf 11 maart 2011.” Gelet hierop had het [eiseres 1] duidelijk moeten zijn dat zij vanaf 11 maart 2011 verplicht was tot inachtneming van de op dat moment geldende Wopt-norm, te weten het gemiddelde belastbare loon van Onze Ministers over het jaar 2012.
21 februari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ9032, r.o. 2.2., 4 maart 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH4667 en 20 januari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BK9890) kan, indien tegen een besluit tot subsidieverlening met de daarin opgenomen subsidieverplichtingen geen rechtsmiddelen zijn aangewend en het verleningsbesluit rechtens onaantastbaar is geworden, tegen die verplichtingen op een later moment, bijvoorbeeld bij de subsidievaststelling, niet meer worden opgekomen en moeten deze als vaststaand worden aangenomen. Hoewel de verplichting van artikel 10, zevende lid, van de HKS niet in het verleningsbesluit zelf is opgenomen, is de rechtbank gelet op hetgeen in 6 is overwogen van oordeel dat deze verplichting desondanks bij de subsidieverlening aan [eiseres 1] is opgelegd en dat zij daarvan op de hoogte had moeten zijn. Aangezien sprake is van een verplichting die gedurende de gehele looptijd van de subsidie in acht moet worden genomen door de subsidieontvanger, ligt het naar het oordeel van de rechtbank in de rede dat [eiseres 1] ten tijde van het verleningsbesluit, waarin overigens een rechtsmiddelenclausule was opgenomen, tegen deze verplichting was opgekomen. Dit is niet gebeurd, waardoor het verleningsbesluit en de daaraan verbonden verplichtingen in rechte vast zijn komen te staan. De omstandigheid dat de onderhavige verplichting voortvloeit uit de HKS, een algemeen verbindend voorschrift, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de rechtmatigheid van deze verplichting in een bezwaar- en beroepsprocedure tegen het verleningsbesluit in het geheel niet aan de orde had kunnen worden gesteld.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 1.960,- aan eiseressen te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van
mr. W.J. Edens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2015.