ECLI:NL:RBDHA:2015:8056

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2015
Publicatiedatum
13 juli 2015
Zaaknummer
AWB 15/5399
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning asiel op basis van verantwoordelijkheidscriteria van Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2015 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. Het bestreden besluit van 13 maart 2015, waarbij de aanvraag werd afgewezen, was gebaseerd op de stelling dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiseres had haar aanvraag ingediend na een illegale grensoverschrijding en had in Italië een verzoek om internationale bescherming ingediend.

Eiseres, die naar Turkije was vertrokken om bij haar zieke echtgenoot te zijn, stelde dat zij belang had bij de beoordeling van haar beroep, ondanks haar vertrek uit Nederland. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij nog procesbelang had bij de beoordeling van de afwijzing van haar aanvraag. De rechtbank wees erop dat de enkele stelling dat zij prijs stelde op de behandeling van haar beroep onvoldoende was om procesbelang aan te nemen.

De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk was, omdat zij geen onderbouwing had gegeven voor haar vertrek uit Nederland en de omstandigheden waaronder zij verbleef. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN-HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/5399
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 9 juli 2015 in de zaak tussen

[eiseres],

geboren op [geboortedatum 1], eiseres,
mede namens haar minderjarige kind,
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum 2],
beiden van Syrische nationaliteit,
(gemachtigde: mr. M.J.M. Melchers, advocaat te Utrecht),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 31 maart 2015 een verweerschrift ingediend.
Bij uitspraak van 8 april 2015 (AWB 15/5401) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats het verzoek toegewezen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2015. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de behandeling van het beroep aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen schriftelijk een nader standpunt in te nemen. Bij brieven van 18 juni 2015 en 26 juni 2015 hebben respectievelijk verweerder en eiseres de rechtbank hun schriftelijke reacties doen toekomen. De rechtbank heeft vervolgens met toestemming van partijen het onderzoek ter zitting gesloten zonder het houden van een nadere zitting.

Overwegingen

Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag, ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval is van toepassing Verordening (EG) 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Verordening).
Uit Eurodac is gebleken dat eiseres de buitengrens van de lidstaten op illegale wijze heeft overschreden en in Italië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Gelet daarop, heeft verweerder Italië op 2 oktober 2014 om terugname verzocht op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, Verordening. Italië heeft niet tijdig gereageerd op het terugnameverzoek. Op grond van artikel 25, tweede lid, Verordening staat dit gelijk aan aanvaarding van het terugnameverzoek.
In voornoemde uitspraak van 8 april 2015 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid en dat zijn standpunt dat voldoende garanties als bedoeld in het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland niet draagkrachtig is gemotiveerd. Daartoe is overwogen dat ten tijde van het besluit geen garantie gegeven was dat de Italiaanse autoriteiten eiseres en haar minderjarige kind na overdracht bij elkaar zullen houden en dat zij zullen worden opgevangen in een bij de leeftijd van de minderjarige passende locatie.
Bij brief van 28 april 2015 heeft verweerder een uitdraai uit zijn registratiesysteem overgelegd, waaruit blijkt dat eiseres per 13 april 2015 door de Vreemdelingenpolitie Limburg-Noord MOB (Met Onbekende Bestemming) is verklaard. De rechtbank ziet zich gelet daarop voor de vraag gesteld of eiseres thans nog belang heeft bij de beoordeling van het voorliggende beroep.
4.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen belang meer heeft bij een beoordeling van haar beroep, nu zij Nederland verlaten heeft terwijl zij de behandeling van haar beroep mocht afwachten.
4.2
Bij brief van 6 mei 2015 heeft de gemachtigde van eiseres toegelicht dat zij naar Turkije is vertrokken om zich bij haar zieke echtgenoot te voegen. Zij is niet naar haar land van herkomst teruggekeerd en wenst zo spoedig mogelijk naar Nederland terug te keren. Eiseres heeft bijna dagelijks contact met haar gemachtigde. Eiseres meent dat zij wel degelijk belang heeft bij een beoordeling van haar beroep. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 juli 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2909) waaruit eiseres a contrario afleidt dat, nu zij niet met onbekende bestemming is vertrokken en contact onderhoudt met haar gemachtigde, zij belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep.
4.3
De rechtbank stelt vast dat eiseres door de eerdergenoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats van 8 april 2015 de behandeling van haar beroep in Nederland mocht afwachten. Uit de brief van 28 april 2015 blijkt dat eiseres op 13 april 2015 MOB is verklaard. De gemachtigde van eiseres heeft bevestigd dat eiseres Nederland verlaten heeft. Nu eiseres geen onderbouwing heeft gegeven van de reden voor vertrek uit Nederland, haar verblijfplaats en de omstandigheden waaronder ze verblijft, is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt, ondanks haar vertrek uit Nederland, belang te hebben bij de beoordeling van de afwijzing van haar aanvraag om bescherming hier te lande. De enkele stelling dat zij prijs stelt op de behandeling van haar beroep, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om procesbelang te kunnen aannemen. Het bestaan van contact met de gemachtigde is dat evenmin. Het beroep op de uitspraak van de Afdeling van 23 juli 2014 treft geen doel, omdat deze uitspraak een andere situatie betreft.
4.4
Het beroep van eiseres is daarom niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
9 juli 2015.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel