Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
2.De nadere beoordeling
Ik heb in ieder geval op enig moment wel gemeld dat mijn oom mogelijk een onecht kind had. Ik heb dat voor de volledigheid gemeld. Ik wilde voorkomen dat de notaris later naar mij toe zou komen met de vraag waarom ik dat niet had gemeld […] Ik heb de kandidaat-notaris ook nog gezegd dat er een rechtszaak was geweest met als uitkomst dat mijn oom alimentatie moest gaan betalen.”
Ik weet nog dat ik tijdens het eerste bezoek van [gedaagde] aan ons na zijn gesprek met de notaris aan [gedaagde] heb gevraagd hoe dat gesprek was verlopen […] [gedaagde] heeft ons verteld dat hij de notaris had gemeld dat zijn oom mogelijk een niet-erkend kind heeft.”
Ik herinner mij dat wij de heer [gedaagde] tijdens één van zijn bezoekjes aan ons, het moet eind mei 2002 zijn geweest, vroegen of er zich de afgelopen week nog bijzonderheden hadden voorgedaan. De heer [gedaagde] vertelde ons dat hij een gesprek had gevoerd op het kantoor van notaris Dom […] Ik herinner mij nog dat de heer [gedaagde] ons verteld heeft dat hij melding aan de notaris had gedaan van het mogelijke bestaan van een niet-erkend kind van zijn oom en het gerucht dat daarover in zijn familie rondging. De mogelijkheid van een niet-erkend kind vond ik een bijzonderheid. Inderdaad zal ik het daarom hebben onthouden.”
Na het overlijden van de oom van [gedaagde] vertelde [gedaagde] mij dat hij de nalatenschap van zijn oom moest regelen […] Ook heeft hij mij verteld over zijn gesprek bij de notaris. Daarin heeft hij zeker het mogelijke niet-erkende kind naar voren gebracht. Dat heeft hij mij verteld tijdens een lunch in de kantine of tijdens een wandeling in een pauze […] U vraagt mij of ik meer specifieke herinneringen heb aan wat [gedaagde] mij heeft verteld. Ik herinner mij nog dat hij zei dat hij “voor alle duidelijkheid”, of soortgelijke bewoordingen, aan de notaris had gemeld dat er mogelijk een niet-erkend kind was.”