Overwegingen
1. Eisers hebben gesteld te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum], [geboortedatum], [geboortedatum] en [geboortedatum]. Zij bezitten de Noord-Koreaanse nationaliteit.
Op 17 december 2012 hebben eisers aanvragen ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Aan deze aanvragen ligt het asielrelaas van eiser ten grondslag. Eiser heeft verklaard dat hij op 17 oktober 2007 vier mensen heeft geholpen met hun illegale vertrek vanuit Noord-Korea. Eén van die mensen is later opgepakt en heeft de naam van eiser genoemd. Op 15 november 2009 is eiser door de veiligheidsdienst gearresteerd en heeft hij enkele dagen vastgezeten. Op 20 november 2009 moest eiser verschijnen op de eerste zitting bij het Openbaar Ministerie. Tijdens het transport terug naar de gevangenis/veiligheidsdienst heeft eiser weten te ontsnappen. Eiser is naar het huis van een vriend gevlucht. Deze vriend heeft eisers vrouw en hun twee kinderen opgehaald en op 21 november 2009 zijn eisers een grensrivier met hulp van een militair, belast met grensbewaking, overgestoken naar China. Een Chinese neef van eiser - de moeder van eiser is in China geboren - heeft hen met een auto opgehaald. Eisers hebben drie jaar in China gewoond. Uit angst te worden teruggezonden naar Noord-Korea zijn eisers in 2012 naar Europa vertrokken. Bij terugkeer naar Noord-Korea zal eiser worden geëxecuteerd als politiek misdadiger en zullen eiseres en hun kinderen naar een kamp voor politieke gevangenen worden gestuurd.
Bij vestiging in Zuid-Korea zullen de in Noord-Korea wonende familieleden van eisers worden gedood of naar een kamp worden gestuurd. Er zijn veel Noord-Koreaanse spionnen actief in Zuid-Korea.
3. Verweerder heeft bij besluiten van 11 juni 2013 de aanvragen van eisers afgewezen. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraak van 12 december 2013 (AWB 13/116987 en 13/16988) de beroepen tegen de afwijzende besluiten gegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft het daartegen door verweerder ingestelde hoger beroep op 1 augustus 2014 (zaak nr. 201400218/1/V1) ongegrond verklaard en het incidenteel hoger beroep van eisers gegrond verklaard.
4. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de aanvragen van eisers opnieuw afgewezen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is. Eisers wordt tegengeworpen dat van hen in redelijkheid kan worden verwacht dat zij zich tot Zuid-Korea wenden voor bescherming. Eisers voldoen aan de in de ‘Nationality Act’ gestelde voorwaarden om van rechtswege bij geboorte de Zuid-Koreaanse nationaliteit te verkrijgen. Uit de brief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 30 september 2014, kenmerk CAT-8/14 (hierna: de brief van 30 september 2014), blijkt dat het te verrichten veiligheidsonderzoek nooit kan leiden tot verlies van de van rechtswege bij geboorte verkregen Zuid-Koreaanse nationaliteit. Verder is de kans op ontdekking van vestiging van eisers in Zuid-Korea, hoewel er spionnen in Zuid-Korea zijn, gering. Uit de brief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 6 november 2013, kenmerk DCM/MA-2013/257 (hierna: de brief van 6 november 2013), blijkt immers dat het van de status en het niveau van de overloper afhangt of diens familieleden negatieve gevolgen ondervinden. In dit geval is er, gelet daarop, geen reden voor vrees op ontdekking. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt evenmin, omdat eisers alleen namen van vreemdelingen hebben genoemd en geen v-nummers of andere gegevens hebben verstrekt.
5. Op wat eisers daartegen hebben aangevoerd wordt - voor zover van belang – hierna per grief ingegaan.
6. Eisers hebben ten eerste aangevoerd dat ten tijde van de bestreden besluiten moet vaststaan dat zij de Zuid-Koreaanse nationaliteit bezitten. Voordat een veiligheidsonderzoek is verricht, staat echter niet vast dat eisers de Zuid-Koreaanse nationaliteit bezitten.
7. Ingevolge artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder e, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000) vindt de beoordeling of een vreemdeling op grond van artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel plaats op individuele basis en wordt onder meer rekening gehouden met de vraag of in redelijkheid kan worden verwacht dat de vreemdeling zich onder de bescherming kan stellen van een ander land waar hij zich op zijn staatsburgerschap kan beroepen.
8. Uit de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2815) volgt dat een beschermingsalternatief als onder 7 bedoeld slechts kan worden tegengeworpen indien men de nationaliteit van dat land daadwerkelijk heeft. Niet voldoende is dat iemand die nationaliteit zou kunnen krijgen. In dit geval is niet in geschil dat eisers vanaf de geboorte van rechtswege de Zuid-Koreaanse nationaliteit bezitten. Uit de brief van 30 september 2014, waarnaar verweerder in de besluitvorming verwijst, blijkt dat het veiligheidsonderzoek in geen geval tot gevolg kan hebben dat de vreemdeling de van rechtswege bij geboorte verkregen Zuid-Koreaanse nationaliteit verliest. Dit is door eisers onvoldoende gemotiveerd betwist. 9. Eisers hebben voorts aangevoerd dat het hun bevreemdt dat in de brief van
30 september 2014 stellig wordt vermeld dat iemand die verdacht wordt van spionage de Zuid-Koreaanse nationaliteit niet verliest, terwijl in de brief van 6 november 2013 nog werd vermeld dat niet bekend is hoe de Zuid-Koreaanse autoriteiten omgaan met een verdenking van spionage omdat die informatie zeer geheim is.
10. De rechtbank ziet in hetgeen eisers op dit punt hebben aangevoerd geen aanleiding om aan de juistheid van de inhoud van de brief van 30 september 2014 te twijfelen. Voormelde grond faalt.
11. Eisers hebben ten slotte aangevoerd dat redelijkerwijs niet van hen kan worden verwacht dat zij zich in Zuid-Korea vestigen, gelet op het gevaar dat dit kan opleveren voor hun in Noord-Korea achtergebleven familieleden.
12. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt. In de brief van 6 november 2013 is, voor zover van belang, vermeld dat de in Noord-Korea achtergebleven familieleden van overlopers negatieve gevolgen kunnen ondervinden, variërend van de dood tot het verliezen van werk en dat dit vooral afhangt van de status en het niveau van de overloper. Een hooggeplaatste of waardevolle overloper brengt zijn familie ernstiger in gevaar dan een gewone burger.
13. Zoals volgt uit de jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraken van 4 juni 2015 met de nummers 201402886/1/V2, 201310842/1/V2 en 201401048/1/V2) dient verweerder bij het beantwoorden van de vraag of in redelijkheid van een Noord-Koreaanse vreemdeling kan worden verwacht dat hij zich onder de bescherming van de Zuid-Koreaanse autoriteiten stelt, alle door de vreemdeling aangevoerde feiten en omstandigheden te betrekken, waaronder de mogelijke gevolgen die vestiging van de vreemdeling in Zuid-Korea kan hebben voor zijn in Noord-Korea achtergebleven familieleden. Verder is in die uitspraken overwogen dat uit de in die zaken overgelegde stukken blijkt dat in Zuid-Korea Noord-Koreaanse spionnen actief zijn, maar dat daaruit, mede gelet op het aantal inwoners van Zuid-Korea, niet kan worden opgemaakt dat het gaat om aantallen die op zichzelf duiden op een reëel risico op ontdekking van iedere uit Noord-Korea afkomstige vreemdeling die zich in Zuid-Korea vestigt. Beoordeeld moet worden of individuele omstandigheden zijn gesteld op grond waarvan het risico op ontdekking in het geval van de betrokken vreemdeling reëel is.
14. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat uit de geloofwaardig bevonden verklaringen van eiser blijkt dat eiser visser was. Verder is gebleken dat hij geen lid kon worden van de partij vanwege het feit dat zijn oom ten tijde van de Korea-oorlog aan de zijde van Zuid-Korea zou hebben gevochten en dat zijn vader werkzaam was bij een legerbasis als arbeider. Uit de verklaringen van eiseres blijkt dat haar vader, die in 2011 is overleden, werkzaam was bij de Bo-wi-bu (de veiligheidsdienst). Eiseres weet niet wat voor werk hij deed (volgens eiser was hij instructeur). De oudere broer van eiseres werkte bij de ‘normale’ politie en stond ten tijde van haar illegale vertrek op het punt om promotie te krijgen. Hij heeft daarom aan de autoriteiten verteld dat eiseres is overleden. Eiseres zelf was partijlid en heeft als officier in de periode 1993-2003 tien jaar gewerkt bij het leger, aanvankelijk als gekwalificeerd verpleegkundige, later als assistent-arts .
15. Op grond van de verklaringen van eisers onder 14 heeft verweerder kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat de Noord-Koreaanse autoriteiten de werkzaamheden van eisers en hun kennis over bepaalde zaken in Noord-Korea relevant vinden.
16. Gelet op het voorgaande heeft verweerder aan eisers in redelijkheid Zuid-Korea als beschermingsalternatief kunnen tegenwerpen en faalt de daartegen gerichte grond.
17. De overgelegde stukken van de Mutsaersstichting, die betrekking hebben op hun zoon [naam 4], kunnen ook niet tot het oordeel leiden dat een vertrek naar Zuid-Korea onredelijk is. Uit deze stukken blijkt immers niet van een ziekte of aandoening waarvoor behandeling noodzakelijk is en evenmin dat Nederland het meest aangewezen land is om een dergelijke behandeling te bieden
18. Eisers hebben zich voorts met het noemen van twee namen en woonplaatsen beroepen op het gelijkheisbeginsel.
19. De rechtbank overweegt dat verweerder met deze gegevens niet kan achterhalen welke zaken worden bedoeld, zodat deze beroepsgrond reeds hierom faalt.
20. De beroepen zijn ongegrond.
21. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.