ECLI:NL:RBDHA:2015:9404

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2015
Publicatiedatum
10 augustus 2015
Zaaknummer
09/777011-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag door minderjarige in schoolomgeving met mes

Op 16 juli 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 23 januari 2015 in het Mondriaan College te Delft, waarbij de verdachte de aangever, [slachtoffer], met een mes in de hals, buik en been heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorafgaand aan het incident meerdere keren had gesproken over het neersteken van de aangever en dat hij op de dag van het incident een mes mee naar school had genomen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever, maar dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad. De verdachte werd vrijgesproken van moord, maar schuldig bevonden aan poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdachte een jeugddetentie van 14 maanden opgelegd, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en toezicht. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer].

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/777011-15
Datum uitspraak 16 juli 2015
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[minderjarige]
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
thans preventief gedetineerd in [een JJI]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen met gesloten deuren van 23 april 2015 en
2 juli 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.M. Offers en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte mr. M.J.A. Grimmelikhuijsen, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 januari 2015 te [plaats] ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten
rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na
kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een
mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp heeft gestoken en/of gesneden
in/op de hals/nek en/of de buik en/of het been, althans het lichaam, terwijl
de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 januari 2015 te Delft ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans
eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp heeft gestoken
en/of gesneden in/op de hals/nek en/of de buik en/of het been, althans het
lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Op 23 januari 2015 is [slachtoffer] (hierna ook: aangever) in het schoolgebouw van het Mondriaan College, gelegen aan de [adres] door verdachte met een mes in zijn hals, buik en been gestoken.
Over het bovengenoemde, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, bestaat geen discussie. Hierover verklaren aangever [2] , verdachte [3] en getuige [X] [4] in essentie gelijkluidend. De verklaringen worden daarbij ondersteund door de beelden van de beveiligingscamera’s van de voornoemde school [5] , door het aantreffen van het mes bij verdachte [6] en voorts door de medische informatie en foto’s betreffende het letsel van de aangever [7] en foto’s van diens beschadigde kleding [8] . De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging in zoverre wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en grondt dat oordeel op de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen, waarnaar in de voetnoten wordt verwezen.
Wat rest is de vraag in hoeverre bij verdachte sprake is geweest van opzet op de dood, dan wel zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer] , al dan niet in voorwaardelijke zin. In het verlengde daarvan dient beoordeeld te worden of daarbij sprake is geweest van voorbedachte raad met andere woorden of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord of doodslag (het primair tenlastegelegde), of van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een poging tot doodslag en dat, in het licht van recente jurisprudentie van de Hoge Raad, niet kan worden aangenomen dat sprake is van voorbedachte raad.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van al hetgeen hem ten laste is gelegd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte op geen enkel moment de opzet op de dood, dan wel zwaar lichamelijk letsel van de aangever heeft gehad. Deze opzet is wat haar betreft evenmin in voorwaardelijke zin aanwezig geweest. Zij stelt zich op het standpunt dat verdachte het mes slechts voor zijn eigen veiligheid bij zich droeg, om de aangever af te schrikken.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu sprake was van (putatief) noodweer(-exces).
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
3.4.1
De toedracht van het gebeurde
Conflict
Hoewel de aangever hierover geen openheid van zaken heeft gegeven en verdachte dienaangaande wisselende verklaringen heeft afgelegd, gaat de rechtbank er van uit dat tussen hen een conflict is ontstaan over de financiële afwikkeling van de aan- en verkoop softdrugs. Getuigen [Y] (hierna ook: [Y] ) en [Z] (hierna ook: [Z] ) hebben in dit verband verklaard dat verdachte van de aangever een hoeveelheid wiet heeft gekregen, waarvoor verdachte aan aangever 60 euro was verschuldigd. Over de betaling van het geldbedrag is onenigheid ontstaan, waarbij de aangever verdachte onder druk heeft gezet om met ‘rente’ te betalen. [9] Ter terechtzitting heeft verdachte bevestigd dat het zo is gegaan, waarbij het feit dat verdachte meer geld had verdiend aan de wiet dan 60 euro, reden geweest kan zijn voor de aangever om meer geld van verdachte te willen. [10]
Verdachte heeft over het conflict verklaard dat de bedreigingen van aangever ongeveer tweeënhalve week voor het steekincident op 23 januari 2015 zijn begonnen. De aangever heeft hem bij deze gelegenheid gevraagd naar het geld, beetgepakt en tegen een auto geduwd, alsmede een kopstoot gegeven. [11] Van deze gebeurtenis is de heer [A] getuige geweest [12] en [Z] -de hiervoor genoemde vriend van verdachte- heeft verklaard dat verdachte over dit incident met hem heeft gesproken. [13] Naar zeggen van verdachte is er tot woensdag 21 januari 2015, twee dagen voor het steekincident, niets meer tussen hem en de aangever voorgevallen. [14]
Over de dag van de steekpartij heeft verdachte verklaard dat hij samen met zijn klasgenoot [Y] op school liep, toen de aangever in de eerste pauze naar hem toe kwam en hem heeft gezegd dat hij mee naar buiten moest lopen. Toen verdachte aangaf dat hij dit niet wilde, hoorde hij de aangever zeggen: “Weet je nu zeker wat je doet?” en “Oké, je gaat het zien”. [Y] heeft hierover bij de politie verklaard dat hij heeft gezien dat de aangever verdachte bij zijn kraag vast had en hem heeft gezegd : “je loopt nu mee naar buiten, anders maak ik je dood” en “je weet wat je aan het doen bent hè”. [15]
De aangever heeft verklaard dat hij tegen een paar klasgenoten heeft gezegd dat hij er helemaal klaar mee was om zo lang op z’n geld te moeten wachten en dat hij ook wel iets gezegd heeft, waardoor ze konden denken dat hij verdachte een klap zou willen geven. [16]
Uitlatingen van verdachte voorafgaande aan de steekpartij
Onder verwijzing naar het vorenstaande gaat de rechtbank er van uit dat de aangever verdachte onder druk heeft gezet geld (terug) te betalen en voorts dat hij hierbij niet vriendelijk te werk is gegaan.
Uit het dossier kan verder worden afgeleid dat verdachte op verschillende momenten voorafgaand aan het steekincident over het conflict en de afdoening daarvan heeft gesproken met anderen. In de eerste plaats heeft er in de week voorafgaand aan het steekincident een reünie van de middelbare school van verdachte plaatsgevonden. Hier heeft hij zijn (oude) vrienden [Z] en [B] (hierna ook: [B] ) getroffen. Beiden hebben over deze ontmoeting verklaringen afgelegd. [Z] heeft bij de politie verklaard dat ze met z’n drieën, te weten verdachte, [B] en hijzelf, buiten de school stonden en dat verdachte op enig moment -vanuit het niets, zonder enige aanleiding- zei dat hij “ [slachtoffer] wou steken”. [17] In zijn verhoor bij de rechter-commissaris nuanceert [Z] deze verklaring enigszins door aan te geven dat verdachte gezegd zou hebben: “Moet ik hem steken?”. [18] [B] heeft bij de politie verklaard dat hij met verdachte en [Z] buiten bij de school stond, toen hij verdachte opeens hoorde zeggen: “ [B] , ik ga iemand steken”. Gevraagd naar de reden antwoordde verdachte: “omdat ik ruzie met iemand heb”. [19] Bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris wordt [B] gevraagd of dit de letterlijke woorden van verdachte zijn geweest. Hierop heeft hij geantwoord dat verdachte iets zei van: “ik heb ruzie met iemand en ik ga hem neersteken” en dat hetgeen de politie heeft genoteerd dus niet de letterlijke tekst is geweest. [20]
De raadsvrouw heeft betoogd dat aan de voormelde verklaringen van [Z] en [B] geen waarde kan worden gehecht, nu deze tegenstrijdig zouden zijn over wat er is gezegd, wie wat heeft gezegd en waar dit is gezegd.
Anders dan zoals door de raadsvrouw is betoogd acht de rechtbank de verklaringen van de getuigen betrouwbaar. De verklaringen zijn genoegzaam ingebed in een concrete context en luiden in essentie gelijkluidend. De rechtbank heeft voor het overige ook geen aanleiding om aan de verklaringen van de getuigen te twijfelen. Bovendien wordt de verklaring van [B] ondersteund door het Whatsapp groepsgesprek van 23 januari 2015 van ‘Playstation Squad’. Zich onbewust van de latere implicaties van dit gesprek, geeft [B] in dit Whatsapp gesprek (wederom) aan dat verdachte tegen hem heeft gezegd dat hij iemand zou steken, maar dat hij niet wist wie verdachte zou steken. [21] Het gegeven dat de door de getuigen afgelegde verklaringen niet in detail met elkaar stroken is onvoldoende om, als het gaat om de rechterlijke overtuiging, tot een andere slotsom te komen voor wat betreft de betrouwbaarheid.
Verdachte heeft op nog een ander moment gesproken over het conflict met de aangever. Dit is geweest op de ochtend van het steekincident. Nadat verdachte in de eerste pauze in het bijzijn van [Y] op een dreigende manier was aangesproken door de aangever, is hij met [Y] aan een tafel gaan zitten. [Y] heeft hierover het volgende verklaard:

[C] had het er toen over dat [slachtoffer] niet zo groot moest doen want hij had geen idee wie hij ( [C] ) was. [C] had het erover dat [slachtoffer] het ‘s middags zou gaan merken. Wij hebben toen nog gevraagd wat [C] van plan was. [C] wilde toen niet zeggen wat hij ging doen, maar hij zei wel dat hij mes bij zich had”. [22]
De verdachte heeft verklaard dat de aangever hem de woensdag voorafgaand aan het steekincident heeft gedreigd te steken en dat dit de reden is geweest dat hij ervoor heeft gekozen die bewuste vrijdag een mes bij zich te dragen naar school. [23] De rechtbank stelt vast dat voor deze verklaring van verdachte in het dossier geen aanknopingspunten voorhanden zijn. Met geen van zijn vrienden of klasgenoten heeft verdachte over een dergelijk -heftig- dreigement gesproken, hetgeen voor de hand zou hebben gelegen, gelet op het feit dat hij wel de eerdere bedreigende handelingen (van tweeënhalve week daarvoor) van de aangever heeft besproken. [24] Evenmin is van zulk een dreigement bevestiging te vinden in de verklaring van anderen. In dit verband is voorts nog opmerkelijk dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij de bedreigingen van aangever met zijn vriend ‘ [Z] ’ ( [Z] ) heeft besproken, maar er niet veel over heeft verteld en voorts dat zij het er samen over eens waren dat hoe erg de bedreigingen ook waren, ze geen geld aan aangever zouden geven. [25]
Camerabeelden
In het dossier bevinden zich afbeeldingen van de camerabeelden van de beveiligingscamera van het Mondriaancollege te [plaats] waar het steekincident heeft plaatsgevonden. Deze beelden zijn door de politie bekeken en de bevindingen daaromtrent zijn neergelegd in een proces-verbaal. [26] De beelden zijn ter terechtzitting van 2 juli 2015 aan de rechtbank getoond.
De rechtbank heeft waargenomen dat de verdachte in de gang (waar de camera op is gericht) komt aanlopen en wanneer hij de hoek omgaat (voor hem naar rechts) letterlijk tegen de aangever aanloopt, die van links af in het beeld verschijnt. De aangever gaat niet opzij, maar geeft verdachte een harde schouderduw met zijn linkerschouder, waardoor verdachte met kracht naar achteren wordt geduwd. Tegelijkertijd grijpt de aangever verdachte bij zijn nek vast en duwt hem tegen de muur aan. Direct daaropvolgend is te zien dat verdachte met zijn rechterhand in zijn linkerbinnenzak reikt en een mes tevoorschijn haalt. Dan begint verdachte stekende bewegingen in de richting van de hals van aangever te maken. In totaal worden er vier stekende bewegingen in de richting van de hals waargenomen. De aangever houdt verdachte op verschillende momenten vast en maakt diverse slaande bewegingen in de richting van verdachte. De verdachte verliest hierbij zijn bril en terwijl hij deze opraapt van de grond, doet de aangever zijn rugzak af om het gevecht met verdachte voort te zetten. Terwijl de aangever van rechts naar links loopt richting de verdachte, is te zien is dat de hand van verdachte -met hierin nog steeds het mes- met kracht in de richting van de buik van het slachtoffer wordt gestoken. Daarna steekt verdachte nogmaals, ditmaal in de richting van het linkerbeen van de aangever. Vervolgens loopt de aangever weg. Gedurende de confrontatie is te zien dat de aangever verschillende keren naar zijn nek grijpt. [27]
Medische informatie
Uit de geneeskundige verklaring van de afdeling chirurgie van Medisch Centrum Westeinde blijkt dat bij de aangever drie -oppervlakkige- steekwonden zijn waargenomen, waarbij sprake was van gering uitwendig bloedverlies. De duur van de genezing wordt op vier weken geschat. [28]
De aangever heeft verklaard dat de steekwond in zijn hals met twee hechtingen is gehecht, de steekwond in zijn buik eveneens met twee hechtingen en de steekwond in zijn been met drie hechtingen. [29]
Beschadigde kleding
De kleding van aangever is bij het steekincident beschadigd geraakt. De politie heeft de beschadigingen op foto’s vastgelegd en over de beschadigingen gerelateerd. Bij de kleding zijn de volgende beschadigingen vastgesteld:
- jas binnenzijde steekgat linkerzijde kraag;
- jas buitenzijde steekgat linkerzijde kraag;
- jas buitenzijde steekgat linkerzijde jaszak;
- jas buitenzijde steekgat linkerzijde schouder;
- jas binnenzijde steekgat linkerzijde buik;
- jas buitenzijde steekgat zak linkerzijde;
- trainingsjasje steekgat zak linkerzijde.
Op de foto’s van de T-shirts (een met lange mouwen en een met korte mouwen) zijn de steekgaten omcirkeld.
Mes
Verdachte heeft op de ochtend van de steekpartij het mes waarmee hij aangever heeft gestoken voor het eerst mee naar school genomen. Om het handvat van het mes heeft verdachte een wit doekje gewikkeld, zodat het handvat wat dikker zou worden en hij een betere grip zou hebben. [30] Ter terechtzitting heeft verdachte nog verklaard dat hij het mes twee dagen daarvoor had geprepareerd en eerst een stuk karton om het snijvlak had gemaakt om te voorkomen dat hij zichzelf zou verwonden en om het handvat verbandgaas (een doekje) had gewikkeld omdat hij als gevolg van zijn suikerziekte snel zweterige handen heeft en hij wilde voorkomen dat het mes uit zijn hand zou glippen als hij het mes dreigend voor aangever zou houden. [31]
In het navolgende zal de rechtbank conclusies verbinden aan het hiervoor beschrevene. De rechtbank zal eerst de vraag beantwoorden of sprake was van opzet op de dood van [slachtoffer] , al dan niet in voorwaardelijke zin. Vervolgens zal de rechtbank ingaan op de vraag of sprake was van voorbedachte raad.
3.4.2 (
Voorwaardelijk) opzet op de dood
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte het mes slechts ter zelfverdediging bij zich heeft gedragen en dat hij het mes dus niet bij zich heeft gehad met de bedoeling om de aangever hiermee te steken en dus nimmer de opzet op de dood, dan wel zwaar lichamelijk letsel van de aangever heeft gehad.
De rechtbank is van oordeel dat het verweer niet slaagt en overweegt daartoe het volgende.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg (in dit geval het van het leven beroven van [slachtoffer] ) is aanwezig, indien een verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat een verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat een verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank leidt uit de eerder weergegeven feiten en omstandigheden af dat verdachte zich voorafgaand aan het steekincident op verschillende momenten en in diverse bewoordingen heeft uitgelaten over het neersteken van iemand c.q. aangever en het bezit van een mes. De rechtbank neemt hierbij voorts in aanmerking dat verdachte op de dag van het steekincident ook daadwerkelijk een -geprepareerd- mes mee naar school heeft genomen. De rechtbank is van oordeel dat de uitlatingen van verdachte in combinatie met het feitelijk meenemen van een mes en het uiteindelijke gebruik ervan er -in ieder geval naar de uiterlijke verschijningsvorm- niet op duiden dat hij zich enkel ter zelfverdediging heeft bewapend met een mes.
Voorts stelt de rechtbank vast dat verdachte met het mes tot viermaal toe met kracht in de richting van de hals van de aangever heeft gestoken. Daarnaast heeft hij nog eenmaal met kracht in de buik van de aangever gestoken, alsmede eenmaal in diens been. Wanneer iemand met een mes steekt in de hals en de buik van een ander, waarin zich (zoals algemeen bekend mag worden verondersteld) vitale organen bevinden, dan zijn naar het oordeel van de rechtbank die gedragingen zozeer gericht op de dood van die ander, dat het niet anders kan zijn dan dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaardt dat zijn slachtoffer zal overlijden en dat dit mogelijk slechts is voorkomen doordat het slachtoffer op die dag een dikke winterjas droeg. De rechtbank acht daarom bewezen dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] .
3.4.3
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad (en daarmee moord) moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit (om [slachtoffer] te doden), zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank overweegt dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om aan te nemen dat verdachte zich op 23 januari 2015 gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het genomen besluit om [slachtoffer] met het mes dat hij bij zich droeg te steken, met name omdat sprake was van een plotselinge aanval van de zijde van het slachtoffer. Gelet op de standpunten van zowel de officier van justitie als de verdediging, behoeft dit verder geen nadere motivering.
Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte niet met voorbedachte raad heeft gehandeld en dat hij moet worden vrijgesproken van een poging tot moord. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
hij op 23 januari 2015 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen met een
mes heeft gestoken in de hals en de buik en het been, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het feit

4.1
Noodweer
4.1.1
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen nu verdachte een beroep op noodweer(exces) toekomt. Voorafgaand aan het plegen van het feit heeft verdachte een forse schouderduw van de aangever gekregen en is hij door hem bij de keel vastgepakt en tegen een muur geduwd. Verdachte bevond zich toen in een situatie waarin hij genoodzaakt was zichzelf te verdedigen.
4.1.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich -kort gezegd- op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer niet kan slagen. Hoewel er in juridische zin sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waartegen verdachte zich mocht verdedigen, is niet voldaan aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. De door verdachte gekozen verdediging was passend noch geboden.
4.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Van noodweer (artikel 41 Sr) is sprake indien er een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding is geweest waartegen verdediging noodzakelijk was. In de wettekst van voornoemd artikel staat daarnaast de zinsnede ‘geboden door de noodzakelijke verdediging’. Met deze zinsnede worden de vereisten van de verdedigingsnoodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit tot uitdrukking gebracht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich in een situatie bevond, waarin het gerechtvaardigd was om zich te verdedigen. Aan het vereiste van een verdedigingsnoodzaak is met andere woorden voldaan.
Ten aanzien van de subsidiariteitseis overweegt de rechtbank dat deze eis ziet op de keuze van verdachte met betrekking tot zijn wijze van verdedigen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich in de gegeven situatie op een andere wijze had kunnen en ook moeten verdedigen. De keuze van verdachte om een mes te gebruiken, een potentieel dodelijk afweermiddel, was in deze situatie niet gerechtvaardigd, nu hij ook andere -lichtere- afweermiddelen had kunnen aanwenden, zoals het van zich afslaan, dan wel schoppen van de aangever.
Ten aanzien van de proportionaliteitseis overweegt de rechtbank dat sprake dient te zijn van een redelijke verhouding tussen de gedraging van de verdachte en de ernst van de aanranding. De rechtbank stelt vast dat verdachte bij herhaling is blijven insteken op de aangever, ook toen deze hem al lang had losgelaten. Aan het vereiste van proportionaliteit is dan ook evenmin voldaan, nu de schade die verdachte bij de aangever heeft aangericht niet in verhouding staat tot de (eventuele) schade die verdachte met de aanranding van de aangever heeft afgewend.
Onder verwijzing naar het vorenstaande verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer.
Conclusie rechtbank
De rechtbank concludeert dat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Noodweerexces
5.1.1
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich voorts beroepen op noodweerexces. Daarbij gaat de raadsvrouw ervan uit dat sprake was van een noodweersituatie, waartegen verdachte zich op disproportionele wijze heeft verdedigd. Deze disproportionele reactie zou verklaarbaar zijn door een onmiddellijke hevige gemoedsbeweging, die is veroorzaakt door de grote angst die het geweld van de aangever jegens verdachte in combinatie met diens eerdere bedreigende uitlatingen zouden hebben teweeggebracht.
5.1.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich -kort gezegd- op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweerexces niet kan slagen. Voor een geslaagd beroep op noodweerexces dient niet alleen sprake te zijn van een noodweersituatie, maar ook dat bij verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de aanranding van de aangever. Van dit laatste is naar mening van de officier van justitie geen sprake nu de angst, dan wel paniek die verdachte voelde op het moment van de aanranding niet nieuw was, maar al een tijdje speelde. Door het mes bij zich te steken heeft verdachte zichzelf -ook in psychisch opzicht- in de situatie gebracht dat hij bij de confrontatie direct naar het mes heeft gegrepen.
5.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat het handelen van verdachte niet heeft voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, nu hij de grenzen van een op zich noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Een beroep op noodweerexces zou vervolgens kunnen slagen, wanneer die overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, welke door de aanranding is veroorzaakt.
In een situatie van noodweerexces is een verdachte straffeloos wanneer de aanvaller (in casu [slachtoffer] ) in overwegende mate zelf verantwoordelijk kan worden gesteld voor het feit dat de ander de noodweergrenzen heeft overschreden. Die overschrijding moet dan wel het onmiddellijk gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging door de aanranding veroorzaakt.
Verdachte heeft in dit verband onder meer het volgende verklaard: “Hij pakte mij vast vrijdag en het was een reactie”. [32] Ook de raadsvrouw heeft in haar betoog naar voren gebracht dat verdachte handelde in een reflex. Op de eerder besproken camerabeelden heeft de rechtbank waargenomen dat verdachte direct met zijn rechterhand in zijn linkerbinnenzak reikt en een mes tevoorschijn haalt, op het moment dat de aangever hem vast heeft gepakt en tegen de muur drukt.
De rechtbank is onder verwijzing naar het vorenstaande van oordeel dat verdachte handelde in een reflex, hetgeen handelen vanuit een hevige gemoedsbeweging op zich reeds uitsluit. Daarbij komt dat verdachte het mes welbewust mee naar school had genomen en zich aldus al had voorbereid op een eventuele -al dan niet plotselinge- confrontatie met verdachte.
Alles overziend ontdekt de rechtbank in het handelen van verdachte een zekere rationaliteit, dan wel doelgerichtheid en ook om deze reden neemt de rechtbank niet aan dat verdachte handelde vanuit een hevige gemoedsbeweging.
Onder verwijzing naar het vorenstaande verwerpt de rechtbank het beroep op noodweerexces.
5.2
Putatief noodweer
5.2.1
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich vervolgens beroepen op putatief noodweer. Daarbij gaat de raadsvrouw ervan uit dat verdachte zich heeft verdedigd tegen een gevaar dat hij zich had ingebeeld maar dat er in werkelijkheid niet was. De verdachte zou zich desondanks in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs een dergelijke verkeerde voorstelling hebben mogen maken van de situatie waarin hij verkeerde.
5.2.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft deze stelling weersproken.
5.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De raadsvrouw heeft gesteld dat verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald over de situatie waarin hij verkeerde. Zij doelt dan feitelijk op het gegeven dat verdachte redelijkerwijs mocht veronderstellen dat hij zou worden aangevallen met een mes.
Een beroep op putatief noodweer kan slechts worden gedaan in de situatie dat verdachte in de veronderstelling verkeerde zich in een noodweersituatie te bevinden, terwijl dit feitelijk niet zo was. In de onderhavige zaak heeft de rechtbank reeds vastgesteld dat verdachte zich
welin een situatie bevond, waarin het gerechtvaardigd was om zich te verdedigen. Gelet hierop kan een beroep op putatief noodweer reeds hierom niet slagen.
Omtrent het verontschuldigbaar dwalen over de aanwezigheid van een mes overweegt de rechtbank volledigheidshalve als volgt.
In het dossier zijn geen aanknopingspunten voorhanden die de verklaring van verdachte ondersteunen dat de aangever hem gedreigd heeft te zullen steken. Evenmin kan, dan wel mocht verdachte uit de feitelijke situatie afleiden dat de aangever hem zou steken. Nu de dreiging van mogelijk steken met een mes niet kan worden vastgesteld, zal de rechtbank ook op grond hiervan het beroep op putatief noodweer verwerpen.
Conclusie ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte
De rechtbank concludeert dat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De rechtbank acht verdachte strafbaar aan het bewezenverklaarde feit.
5.3
Toerekeningsvatbaarheid
5.3.1
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte op grond van de door de psychiater en psycholoog uitgebrachte Pro Justitia rapportages verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht voor het hem tenlastegelegde.
5.3.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangegeven dat zij het oordeel van de deskundigen, psychiater [D] en psycholoog [E] , volgt en verdachte verminderd toerekeningsvatbaar zal achten voor het hem tenlastegelegde.
5.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia rapport d.d. 27 mei 2015, van het psychiatrisch onderzoek, opgesteld en ondertekend door drs. [D] , alsmede van het Pro Justitia rapport d.d. 15 mei 2015, van het psychologisch onderzoek, opgesteld en ondertekend door [E] .
De rechtbank stelt vast dat de beide deskundigen hebben geconcludeerd tot verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, De rechtbank onderschrijft de conclusie van de deskundigen en zal deze overnemen.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem impliciet primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken en dat de verdachte ter zake van het hem impliciet subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 18 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel de volgende bijzondere voorwaarden worden verbonden: dat verdachte gedurende de proeftijd zal meewerken aan het MDFT traject, dat hij zich onder behandeling laat stellen van een instelling als het Palmhuis en/of De Waag en/of de Jutters en voorts dat hij gedurende de proeftijd -zolang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht- op geen enkele wijze contact zal opnemen met [slachtoffer] .
6.2.
Het standpunt van de verdediging
Indien en voor zover de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en voorts tot het opleggen van een straf aan verdachte heeft de raadsvrouw verzocht om rekening te houden met het feit dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht voor het hem tenlastegelegde. Zij verzoekt voorts geen langere straf op te leggen dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van het feit , de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank neemt daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich door het slachtoffer met een door hem meegebracht mes in zijn hals, buik en been te steken schuldig gemaakt aan een buitengewoon ernstig misdrijf, waarbij hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer hierbij om het leven zou komen. Dat dit niet is gebeurd is een omstandigheid die geenszins aan hem is te danken.
Door te handelen zoals hierboven omschreven, heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat gebeurtenissen als hiervoor omschreven grote impact hebben op de slachtoffers, hetgeen ook uit de verklaring van het slachtoffer, die zich tevens als benadeelde partij in deze strafzaak heeft gevoegd, is gebleken. Bovendien veroorzaken feiten als deze, een steekpartij op een middelbare school, veel maatschappelijke onrust. Dat het feit is gepleegd op een school, waar zich veel jongeren bevonden die ongewild geconfronteerd zijn met deze gewelddadige uitbarsting van verdachte, maakt het feit naar het oordeel van de rechtbank des te ernstiger.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport d.d. 27 mei 2015, van het psychiatrisch onderzoek, opgesteld en ondertekend door [D] , alsmede van het Pro Justitia rapport d.d. 15 mei 2015, van het psychologisch onderzoek, opgesteld en ondertekend door [E] .
De psychiater heeft geconcludeerd tot een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte in de zin van een gebrekkige coping. Door deze gebrekkige ontwikkeling kan gesteld worden dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Ter preventie van recidive en ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte acht zij behandeling noodzakelijk. Nu verdachte weinig intrinsiek gemotiveerd lijkt voor behandeling wordt een streng juridisch kader noodzakelijk geacht om de mogelijkheid zich aan behandeling te onttrekken te minimaliseren. Geadviseerd wordt een ambulante behandeling bij De Waag, zowel individueel als systeemgericht. De psychiater heeft in haar rapport als juridisch kader een voorwaardelijke PIJ maatregel geadviseerd. Desgevraagd heeft zij ter terechtzitting echter aangegeven dat twee jaar vastzitten in het geval de tenuitvoerlegging van een dergelijke maatregel zou plaatsvinden wel erg lang en niet wenselijk is. Het advies is echter gestoeld op het idee dat de behandeling van verdachte in dit kader het meest strikt wordt gewaarborgd.
De psycholoog heeft geconcludeerd tot een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, waarbij zijn coping vaardigheden tekortschieten. Omdat het handelen van verdachte aan zijn gebrekkige coping kan worden gekoppeld, wordt geadviseerd hem verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor het hem tenlastegelegde. Ter preventie van recidive en ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte wordt een behandeling gericht op het versterken van zijn coping vaardigheden geadviseerd, en voorts een gezinsgerichte behandeling. De psycholoog heeft als juridisch kader een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie geadviseerd met daaraan bijzondere voorwaarden gekoppeld. Het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel is volgens de psycholoog gecontra-indiceerd. De aard, inhoud en doelgroep van PIJ-behandeling sluiten onvoldoende aan bij wat verdachte nodig heeft en is niet passend voor de problematiek waarmee hij te kampen heeft.
De rechtbank stelt vast dat de deskundigen op essentiële punten tot dezelfde conclusies zijn gekomen, te weten: een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte, waarbij zijn coping vaardigheden tekortschieten, verdachte kan verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht en er is sprake van een behandelnoodzaak, zowel individueel als systeemgericht. Beide deskundigen prefereren een ambulante behandeling, doch verschillen van mening in welk juridisch kader dit zou moeten plaatsvinden.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 29 juni 2015. Hierin wordt vermeld dat de visie van de beide Pro Justitia rapporteurs op de problematiek, het beeld dat geschetst wordt over de persoonlijkheidsontwikkeling en de behandelnoodzaak zover uiteen ligt, dat de Raad in beginsel geen standpunt kan innemen over een strafrechtelijk kader.
Nu beide rapporteurs het wel eens zijn over het feit dat een ambulant behandeltraject passend zou zijn voor verdachte, heeft de Raad aangegeven dat wat haar betreft het reeds ingezette MDFT traject dient te worden voortgezet, gevolgd door een individuele therapie en systemische behandeling bij een forensische kliniek als De Waag.
Op grond van de discussie zoals deze ter terechtzitting is gevoerd en de voormelde overeenstemming op essentiële punten, is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van verdachte in een ambulant kader voorop staat. Bij de keuze voor het juridisch kader waarin behandeling zou moeten plaatsvinden, heeft de rechtbank doorslaggevend gewicht toegekend aan het feit dat een eventuele tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke PIJ- maatregel door beide rapporteurs niet in het belang van de verdachte wordt geacht, nu dit niet het meest geëigende instrument is om de problematiek van verdachte aan te pakken. De rechtbank acht het wel van belang om verdachte te doordringen van de noodzaak van behandeling waaraan hij mee zal moeten werken. Om dit te bewerkstelligen is een forse voorwaardelijke jeugddetentie op zijn plaats.
De rechtbank betrekt in haar oordeel ook het strafblad van de verdachte. Vast is komen te staan dat hij, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 25 januari 2015, in het verleden eerder is veroordeeld voor strafbare feiten (vermogensdelicten), echter dit is de eerste maal dat verdachte voor een geweldsdelict met justitie in aanraking is gekomen en wordt in dit opzicht als first offender aangemerkt.
Bij de bepaling van een passende straf neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat voor een poging doodslag met voorwaardelijk opzet en gebruikmaking van een mes, de door de officier van justitie gevorderde straf van 18 maanden jeugddetentie (met een voorwaardelijk deel van 8 maanden) niet ongebruikelijk is.
In deze zaak ziet de rechtbank aanleiding tot matiging. De rechtbank houdt rekening met het voorafgaande conflict tussen verdachte en het slachtoffer, waarin het slachtoffer een belangrijk aandeel heeft gehad, alsmede met het feit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Daarnaast acht de rechtbank het van belang dat verdachte weer kan instromen bij de aanvang van het nieuwe schooljaar en voorts dat de noodzakelijke behandeling snel van de grond komt.
Voor het opleggen van een contactverbod ziet de rechtbank geen aanleiding, nu een dergelijk verbod moeilijk handhaafbaar zal zijn, gelet op het feit dat verdachte en het slachtoffer bij elkaar in de buurt wonen en naar school gaan. Wel acht de rechtbank het opleggen van een avondklok gedurende de eerste maanden van belang.
Al het voorgaande in overweging nemende acht de rechtbank een deels voorwaardelijke jeugddetentie met na te noemen bijzondere voorwaarden passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot
€ 2.219,58.
De vordering tot schadevergoeding bestaat uit immateriële schade voor een bedrag groot
€ 1.250,00, ziende op smartengeld en uit materiële schade voor een bedrag groot
€ 669,58.
De materiële schade ziet op de volgende posten:
1. beschadigde kleding € 630,00
2. medische kosten € 15,50
3. reiskosten € 24,08
Daarnaast wordt een bedrag van
€ 300,00gevorderd ter zake van kosten rechtsbijstand.
7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering kan worden toegewezen, te weten een bedrag van € 2.219,58.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 2.219,58 ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [slachtoffer] .
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat -indien de rechtbank de vordering ontvankelijk acht - deze om verschillende redenen gematigd zou moeten worden. In de eerste plaats is de raadsvrouw van mening dat de benadeelde partij in deze zaak ook zelf een aandeel heeft gehad bij het steekincident, op grond waarvan rekening dient te worden gehouden met een deel eigen schuld ten aanzien van de vordering. Ten aanzien van de beschadigde kleding heeft de raadsvrouw opgemerkt dat er geen bonnen voorhanden zijn, dat geen inschatting gemaakt kan worden van de ouderdom van de kleding en dat om die reden matiging op zijn plaats is.
Voor wat betreft de kosten van rechtsbijstand stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat deze dienen te worden afgewezen, nu de benadeelde partij er zelf voor heeft gekozen om een advocaat in te schakelen, terwijl hij kosteloos de bijstand van slachtofferhulp had kunnen inroepen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Toewijzing
De rechtbank zal de vordering, voor wat betreft de posten:
2. medische kosten € 15,50
3. reiskosten € 24,08 (totaal
€ 39,58)
geheel toewijzen, nu deze schade voldoende is onderbouwd en als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit is aan te merken.
Voor wat betreft de post beschadigde kleding zal de rechtbank wegens het ontbreken van enige onderbouwing schattenderwijs een bedrag van
€ 450,00toekennen. Hierbij wordt tevens rekening gehouden met het feit dat op dergelijke schadeposten afschrijving plaatsvindt en over de ouderdom van de kleding niets is gesteld.
Ten slotte zal de rechtbank de vordering, voor wat betreft de post immateriële schade, naar billijkheid tot een bedrag van
€ 800,00toewijzen, waarbij zij mede heeft gekeken naar vergelijkbare gevallen in de Nederlandse rechtspraak. Voorts heeft de rechtbank hierbij meegewogen dat de benadeelde partij bij de confrontatie op 23 januari 2015 zelf een aandeel heeft gehad.
Wettelijke rente
De rechtbank zal voorts de wettelijke rente ten aanzien van de toegekende materiële schade, te weten
€ 489,58toewijzen vanaf 23 januari 2015, zijnde de datum van het steekincident.
Ten aanzien van de toegekende immateriële schade, te weten
€ 800,00toewijzen zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen vanaf de datum dat de vordering is ingediend, te weten 30 juni 2015.
Kosten rechtsbijstand
De benadeelde partij vordert een bedrag van
€ 300,00ten aanzien van de kosten van zijn advocaat. Deze kosten vallen onder de kosten als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering (de proceskosten). De rechtbank ziet aanleiding om voor de vaststelling van deze kosten aansluiting te zoeken bij de “Staffel buitengerechtelijke incassokosten en salarissen in rolzaken kanton”, nu de vordering van de benadeelde partij tot de competentie van de kantonrechter behoort. Rekening houdend met het toegewezen bedrag van de vordering en met de omvang van de door de advocaat van de benadeelde partij verrichte werkzaamheden, zal de rechtbank de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van zijn vordering heeft gemaakt vaststellen op
€ 300,00. De ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken kosten worden tot op heden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.289,58, vermeerderd met de wettelijke rente over de materiële schade vanaf 23 januari 2015 en over de immateriële schade vanaf 30 juni 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [slachtoffer] . De proceskosten komen niet voor oplegging van de schadevergoedingsmaatregel in aanmerking.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
36f, 45, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij dagvaarding onder het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
poging tot doodslag;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 14 MAANDEN
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot
8 MAANDENniet zal worden tenuitvoergelegd, onder de algemene voorwaarden dat:
- de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west, afdeling jeugdreclassering, op door deze instelling te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
- zich onder behandeling laat stellen van een bepaalde deskundige of een bepaalde instantie, daaronder begrepen het blijven meewerken aan MDFT en te zijner tijd ook aan behandeling bij de forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke instantie, op tijden en plaatsen als door of namens de jeugdreclassering aan te geven;
- zich gedurende de proeftijd voor de duur van drie maanden houdt aan een avondklok, inhoudende dat zich hij tussen 18:00 uur en 07:00 uur niet buitenshuis zal begeven;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west, afdeling jeugdreclassering, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd gelijk is geworden aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde jeugddetentie;
wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
gedeeltelijk toetot een bedrag van € 1.289,58 en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] , een bedrag van
€ 1.289,58, vermeerderd met de wettelijke rente over de materiële schade ad € 489,58 vanaf 23 januari 2015 en over de immateriële schade ad € 800,00 vanaf 30 juni 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 300,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.289,58, vermeerderd met de wettelijke rente over de materiële schade ad € 489,58 vanaf 23 januari 2015 en over de immateriële schade ad € 800,00 vanaf 30 juni 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 22 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.M.D. de Jong, kinderrechter, voorzitter,
mr. M. van Loenhoud, kinderrechter,
en mr. M.F. Baaij, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. Breda, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 juli 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het registratienummer PL1500-2015025092 (doorgenummerd blz. 1 – 185).
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , blz. 25.
3.Proces-verbaal verhoor verdachte, blz. 61.
4.Proces-verbaal verhoor getuige [X] , blz. 33.
5.Proces-verbaal van bevindingen (uitlezen van de camerabeelden), blz. 50 t/m 55.
6.Proces-verbaal verhoor getuige [X] , blz. 34 en een geschrift, te weten een foto van het mes, blz. 4.
7.Geschriften, te weten een formulier medische informatie, blz. 125 en 126, alsmede foto’s van de steekwonden, blz. 27 t/m 32.
8.Geschriften, te weten foto’s van de beschadigde kleding, blz. 74 tot en met 86.
9.Proces-verbaal verklaring getuige [Y] , blz. 100 en proces-verbaal verhoor getuige [Z] , blz. 42.
10.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 2 juli 2015, verklaring van verdachte.
11.Proces-verbaal verhoor verdachte, blz. 66.
12.Proces-verbaal verhoor getuige [A] , blz. 102.
13.Proces-verbaal verhoor getuige [Z] , blz. 42.
14.Proces-verbaal verhoor verdachte, blz. 60.
15.Proces-verbaal verhoor getuige [Y] , blz. 101.
16.Proces-verbaal vervolg aangifte, blz. 98.
17.Proces-verbaal getuige [Z] , blz. 172.
18.Proces-verbaal verhoor [Z] bij de rechter-commissaris d.d. 15 juni 2015.
19.Proces-verbaal van verhoor getuige [B] , blz. 166
20.Proces-verbaal verhoor [B] bij de rechter-commissaris d.d. 15 juni 2015.
21.Geschrift, te weten schermprintjes van het Whatsapp groepsgesprek van 23 januari 2015 van ‘Playstation Squad’, blz. 151 en 152.
22.Proces-verbaal verhoor getuige [Y] , blz. 101.
23.Proces-verbaal verhoor verdachte, blz. 66, halverwege.
24.Proces-verbaal verhoor getuige [Z] , blz. 173 bovenaan.
25.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 2 juli 2015, verklaring verdachte.
26.Proces-verbaal bevindingen (van de camerabeelden), blz. 50 t/m 55.
27.Eigen waarneming rechtbank ter zitting van 2 juli 2015.
28.Geschrift, geneeskundige verklaring, blz. 125 en 126.
29.Proces-verbaal van aangifte, blz. 24.
30.Proces-verbaal verhoor verdachte, blz. 62; geschrift, foto mes, blz. 4.
31.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 2 juli 2015, verklaring van verdachte.
32.Proces-verbaal verhoor verdachte, blz. 65.