7.3.Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het legaliseren van het oorspronkelijke gebouw vanuit ruimtelijk oogpunt niet wenselijk is omdat op het perceel de bestemming “verkeers- en verblijfsgebied” rust. Het toestaan van een vishandel zal voorts leiden tot ongewenste precedentwerking. Nu verweerder niet bereid is medewerking te verlenen aan de vergunningverlening, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van concreet zicht op legalisatie. Ook overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van handhaving dient te worden afgezien.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter ten aanzien van het oorspronkelijke gebouw op goede gronden een last onder bestuursdwang opgelegd. Hetgeen eiser heeft aangevoerd over de eigendomssituatie kan niet tot een ander oordeel leiden .
9. Tussen partijen is niet in geschil dat de uitbreidingen op het perceel zonder vergunning zijn gebouwd, dat zij niet binnen de huidige bestemming passen en geen overgangsrechtelijke bescherming genieten. Eiser stelt zich evenwel op het standpunt dat sprake is van concreet zicht op legalisatie. Hij heeft namelijk in 2013 een omgevingsvergunning voor de uitbreidingen aangevraagd. Verweerder heeft deze aanvraag buiten behandeling gesteld omdat eiser geen zakelijk recht had op de grond en ook geen huur- of koopovereenkomst met de gemeente had. Eiser en de gemeente zijn vervolgens in gesprek gegaan over het aangaan van een huurovereenkomst. Deze onderhandelingen waren in een vergevorderd stadium en verweerder heeft daarbij de gerechtvaardigde verwachting gewekt dat uitbreiding van de vishandel mogelijk was. Gelet op deze voorgeschiedenis kan verweerder volgens eiser niet op voorhand verklaren dat hij geen omgevingsvergunning zal verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan.
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de gedingstukken niet volgt dat door of namens verweerder concrete toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan eiser het in rechte te honoreren vertrouwen mocht ontlenen dat de uitbreidingen zouden worden gelegaliseerd. Uit het Advies ruimtelijke ontwikkeling dat bij het e‑mailbericht van 25 april 2014 is gevoegd, kan weliswaar worden afgeleid dat gemeenteambtenaren overwegend positief waren over eisers plan, maar uit dit advies blijkt ook dat er vraagpunten waren over de verharding van het terrein, de aanpassing van het openbaar gebied en de architectonische uitstraling van de uitbreiding. Voorts is in dit advies medegedeeld dat de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen voor het project dient af te geven. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien dat verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel handelt door nu handhavend op te treden.
11. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is aldus ook ten aanzien van de uitbreidingen geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had moeten afzien van handhavend optreden. Dat eisers aanvraag om een omgevingsvergunning in 2013 ten onrechte buiten behandeling zou zijn gesteld, is in het kader van de onderhavige besluitvorming niet van belang.
12. De voorzieningenrechter stelt, gelet op het bestreden besluit en het verweerschrift, vast dat de last onder bestuursdwang geen betrekking heeft op het hek, zodat hetgeen eiser daarover heeft aangevoerd geen bespreking behoeft.
13. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder terecht een last onder bestuursdwang heeft opgelegd.
14. Dat verweerder eiser geen proceskostenvergoeding heeft toegekend voor het indienen van zijn nadere schriftelijke reactie van 2 mei 2016, leidt niet tot vernietiging van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om onderdeel A1, onder 5 (het geven van schriftelijke inlichtingen in beroep), of onderdeel A5 (het verschijnen op een nadere hoorzitting) van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht analoog toe te passen op de brief van 2 mei 2016.
15. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.