ECLI:NL:RBDHA:2016:1078
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige bewaring van asielzoeker en schadevergoeding
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een asielzoeker, eiser, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder. Eiser, van Ghanese nationaliteit, was op 18 januari 2016 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet. Hij heeft beroep ingesteld tegen de vrijheidsontnemende maatregel, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 28 januari 2016, waarbij eiser in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting werd ook een tolk Engels ingeschakeld.
De rechtbank overweegt dat het doen van een asielaanvraag niet afdoet aan de verantwoordelijkheid van verweerder om het onderzoek naar de uitzetting van eiser zo spoedig mogelijk te starten. De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, aangezien er ten tijde van de zitting nog geen uitzettingshandelingen waren verricht. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaruit blijkt dat van verweerder verwacht mag worden dat hij binnen zeven dagen na de inbewaringstelling een onderzoek naar de uitzetting start.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, oordeelt dat de bewaring van eiser onrechtmatig is vanaf 26 januari 2016, en beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring. Tevens kent de rechtbank eiser een schadevergoeding toe van € 560,-- voor de onterecht ondergane vrijheidsontneming en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 992,--. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, rechter, en is op 2 februari 2016 bekendgemaakt.