ECLI:NL:RBDHA:2016:11089

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 september 2016
Publicatiedatum
14 september 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5591
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Sleeswijk Visser-de Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van erkenning voor periodieke keuringen van voertuigen en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 augustus 2016 uitspraak gedaan over de intrekking van de erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen door verzoekster 1 en verzoeker 2. De intrekking vond plaats na een steekproef waarbij verzoeker 2 tijdens de quarantainetijd aan een voertuig had gesleuteld. De primaire besluiten tot intrekking van de erkenning werden op 22 december 2015 genomen, en de bezwaren van verzoekster 1 en verzoeker 2 werden op 17 juni 2016 ongegrond verklaard. Hierop hebben zij beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 11 augustus 2016 zijn verzoeker 2 en zijn gemachtigde verschenen, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de procedure niet onzorgvuldig was, ondanks de betwisting van de verklaringen van de steekproefcontroleur door verzoekers. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verklaringen van de steekproefcontroleur, ondersteund door getuigen, voldoende bewijs boden voor de overtreding van verzoeker 2.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de intrekking van de erkenning door verweerder terecht was en dat de duur van de intrekking redelijk was, gezien de eerdere overtredingen van verzoekster 1. De beroepen zijn ongegrond verklaard en de verzoeken om een voorlopige voorziening zijn afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 16/5591 (vovo verzoekster 1) en SGR 16/5592 (beroep verzoekster 1)
SGR 16/5594 (vovo verzoeker 2) en SGR 16/5595 (beroep verzoeker 2)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 augustus 2016 op de beroepen en de verzoeken om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [vestigingsplaats] , verzoekster 1,

[verzoeker], te [woonplaats] , verzoeker 2,
(gemachtigde: mr. J. Biemond)
en

de directie van de Dienst Wegverkeer (RDW), verweerder,

(gemachtigde: mr. M.A. Groenewoud).

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2015 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aan verzoekster 1 en verzoeker 2 verleende erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen van de categorie voertuigen tot en met 3500 kg (hierna: de erkenning) ingetrokken voor respectievelijk 12 weken en 6 weken.
Bij besluit van 17 juni 2016 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van verzoekster 1 en verzoeker 2 ongegrond verklaard.
Verzoekster 1 en verzoeker 2 hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 7 juli 2016 heeft verweerder de besluiten opgeschort totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2016.
Verzoeker 2 is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Tevens zijn verschenen [persoon 1] en [persoon 2] .

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2 De voorzieningenrechter neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
[verzoeker] is vennoot van [verzoekster] en enig keurmeester van het autobedrijf. Op 4 november 2015 werd door de steekproefcontroleur een steekproef uitgevoerd naar aanleiding van een apk-keuring door [verzoeker] van het voertuig met kenteken [kentekennummer] .
3 Verweerder heeft in de bestreden besluiten de intrekkingen van de erkenning gehandhaafd, omdat verzoeker 2 tijdens quarantainetijd heeft gesleuteld aan een voertuig.
4 Verzoekers stellen dat de besluiten moeten worden vernietigd, omdat de procedure onzorgvuldig is. Tijdens het verhoor op 20 november 2015 en de hoorzitting op 20 januari 2016 was het niet bekend dat de steekproefcontroleur een nadere verklaring heeft afgelegd, en uit de overgelegde verklaring blijkt niet wanneer die is opgesteld. Verzoekers betwisten dat er is gesleuteld in quarantainetijd. Zij stellen dat de verklaring van de steekproefcontroleur onjuist en valselijk na overleg met [persoon 3] is opgemaakt, geen sterke bewijskracht toekomt en wordt weerlegd door getuigenverklaringen. Getuigen kunnen volgens verzoekers bevestigen dat de steekproefcontroleur niet een tweede keer onder het voertuig heeft gekeken of er daadwerkelijk met een spuitbus onder het voertuig is gespoten. Verzoeker stellen daarom dat de steekproefcontroleur geen overtreding heeft kunnen constateren. Voorts stellen verzoeker dat er niet overeenkomstig de werkinstructie is gestaakt met de steekproef na het vermeende sleutelen in quarantainetijd.
5 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5.1
In het steekproefcontrolerapport van 4 november 2015 heeft de steekproefcontroleur onder andere de volgende bevindingen genoteerd: ‘Toen het voertuig daarna op de brug stond spoot [verzoeker] met WD40 bij de linksachter remtrommel’.
Nadien heeft de steekproefcontroleur schriftelijk een aanvullende verklaring afgegeven, welke verklaring niet is gedateerd. In die aanvullende verklaring verklaart de steekproefhouder opnieuw over het incident op 4 november 2015. Er staat: ‘Ik vroeg de keurmeester wat hij aan het doen was. Hij gaf aan dat hij bij het linkerachterwiel ook een remleiding getectyleerd had. Ik ging terug onder de brug en constateerde dat hij de links achter remtrommel, van de rem die tijdens het remverschil harder remde, ingespoten had met WD40. De remtrommel, die tijdens de keuring volkomen droog was, was nu vet’.
De verklaringen van de steekproefcontroleur in het steekproefcontrolerapport en in de aanvullende verklaring liggen in elkaars verlengde en bevatten geen tegenstrijdigheden. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat in dit soort situatie, waar het gaat om geschil over feitelijkheden, er een horing plaatsvindt voordat een besluit wordt genomen en er daarom ook om een aanvullende verklaring van de steekproefcontroleur wordt gevraagd. Die gang van zaken komt de voorzieningenrechter niet onlogisch voor, zodat van een onzorgvuldige procedure geen sprake is. Anders dan verzoekers stellen blijkt uit het verslag van de hoorzitting van 20 januari 2016 niet dat de aanvullende verklaring van de steekproefcontroleur er op dat moment niet was, maar dat die verklaring niet bij de stukken zat. Hiermee is voldoende aannemelijk geworden dat de verklaring van de steekproefcontroleur eerder dan op 20 januari 2016 is opgesteld. Verder heeft verzoeker geen begin van bewijs geleverd dat de nadere verklaring van de steekproefcontroleur onjuist, valselijk en op grond van informatie van [persoon 3] is opgesteld.
5.2
De verklaring van de steekproefcontroleur dat verzoeker 2 nog heeft gespoten met een spuitbus toen de steekproefcontroleur uit de put was, wordt bevestigd door getuige [persoon 1] . Uit de schriftelijke verklaring van [persoon 1] , die hij ter zitting nogmaals heeft herhaald, blijkt dat [persoon 1] [verzoeker] heeft zien spuiten op de bodem van zijn auto toen de steekproefcontroleur uit de put stapte. Ook de zoon van verzoeker 2, [persoon 2] , heeft ter zitting verklaard dat zijn vader, vlak voordat hij de put uitliep, met een spuitbus spoot.
Met voornoemde verklaringen van de steekproefcontroleur, [persoon 1] en [persoon 2] is voldoende vast komen te staan dat verzoeker 2 zonder daartoe opdracht te hebben gehad van de steekproefcontroleur tijdens de steekproef met een spuitbus op het voertuig heeft gespoten. Of in de spuitbus WD40 of tectyl heeft gezeten, maakt voor de beoordeling of sprake is van een overtreding niet uit. Volgens de uitspraak van de Afdeling bestuurechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) (27 augustus 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AI1451) gaat het immers bij ‘sleutelen in quarantainetijd’om die handelingen die een wijziging in de staat van het voertuig teweegbrengen of kunnen brengen. Beide vloeistoffen kunnen zo’n wijziging teweegbrengen.
Uit het vorenstaande volgt dat voldoende vast is komen te staan dat verzoeker 2 de overtreding van sleutelen in quarantaine tijd heeft begaan. Het is daarvoor niet relevant of de steekproefcontroleur wel of niet in de put is geweest om te zien of de links achter remtrommel vet was, zodat de voorzieningenrechter dat geschil tussen partijen onbesproken laat.
5.3
In de werkinstructie en de toezichtbeleidsbrief staat dat als er wordt gesleuteld in quarantainetijd de steekproef wordt gestaakt en het voertuig wordt afgekeurd. In dit geval is de steekproefcontroleur na de constatering dat verzoeker 2 in quaraintainetijd heeft gesleuteld doorgegaan met de keuring. Pas nadat de steekproefcontroleur telefonisch een collega heeft geraadpleegd heeft de steekproefcontroleur beslist om de steekproef te beëindigen vanwege sleutelen in quarantainetijd. Uit voornoemde gang van zaken blijkt geenszins dat verzoekers, door niet direct te staken met de steekproef nadat de overtreding is geconstateerd, in hun belangen zijn geschaad.
5.4
Verweerder heeft overeenkomstig zijn beleid de duur van de intrekking van de erkenning bepaald, waarbij rekening is gehouden dat de erkenninghouder (verzoekster 1) eerder een overtreding begaan en de keurmeester (verzoeker 2) niet. Omdat verzoekers geen gronden ten aanzien van de duur van de intrekkingen hebben aangevoerd, acht de voorzieningenrechter de duur redelijk.
6 De beroepen zijn ongegrond.
7 Omdat de beroepen ongegrond zijn, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
8 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Sleeswijk Visser-de Boer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.J. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.