1.4Bij brief van 1 maart 2016 hebben eisers verweerder medegedeeld dat zij hem in gebreke stellen. Indien verweerder de vergunning niet binnen twee weken publiceert, maken eisers aanspraak op de wettelijke dwangsom bij niet tijdig beslissen en zullen zij beroep instellen tegen het niet tijdig bekendmaken van de vergunning.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers gedeeltelijk gegrond verklaard en de last onder dwangsom onder aanvulling van de motivering in stand gelaten. Verweerder heeft aan de last onder dwangsom ten grondslag gelegd dat eisers zonder omgevingsvergunning de steiger bij het woonschip hebben vernieuwd en vergroot. Dit is in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Ondanks herhaalde verzoeken hebben eisers geen omgevingsvergunning aangevraagd voor het vergroten en vernieuwen van de steiger. Voorts hebben zij zonder omgevingsvergunning hun woonschip verschoven richting de vaargeul van [locatie] , waardoor het woonschip met 1,20 meter buiten het bestemmingsvlak ten behoeve van het woonschip ligt. Dit is in strijd met het thans geldende bestemmingsplan [bestemmingsplan 1] ” en dus een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Het strijdige gebruik mag niet op grond van het overgangsrecht worden voortgezet. Verweerder is niet bereid om een omgevingsvergunning voor het verplaatsen van het woonschip te verlenen. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de begunstigingstermijn verlengd tot 1 oktober 2016.
Bij besluit van 23 augustus 2016 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak.
3. Eisers betogen dat de onder 1.2 weergegeven passage uit hun bezwaarschrift een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van de steiger en het verplaatsen van het woonschip inhoudt. Zij hebben immers verzocht om de overtredingen te legaliseren met toepassing van artikel 4, aanhef en onderdeel 11, van bijlage II bij het Bor. Omdat verweerder niet tijdig op de aanvraag heeft beslist, zijn de door eisers aangevraagde activiteiten vergund. Verweerder is daarom niet bevoegd om handhavend op te treden.
Eisers hebben de rechtbank verzocht de verbeurde dwangsom vast te stellen en te bepalen dat verweerder de vergunning bekend dient te maken.
4. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat het woonschip buiten het bestemmingsvlak is geplaatst en dat dit in strijd is met het bestemmingsplan. Voorts is de steiger zonder omgevingsvergunning gebouwd. Dat betekent dat eisers in strijd handelen met het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo. Het geschil spitst zich toe tot de vraag of de onder 1.2 vermelde passage moet worden aangemerkt als aanvraag en of van rechtswege een vergunning is ontstaan.
5. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd in geval van, kort gezegd, (a) strijd met het Bouwbesluit, (b) strijd met de Bouwverordening, (c) strijd met het bestemmingsplan en (d) strijd met de redelijke eisen van welstand.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo kan, indien de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Ingevolge artikel 2.7 van het Bor worden als categorieën gevallen zoals hiervoor bedoeld aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Ingevolge artikel 4, aanhef en onderdeel 11 van bijlage II bij het Bor komen voor vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo in aanmerking ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
Ingevolge artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
In paragraaf 3.2 van de Wabo is de reguliere voorbereidingsprocedure voor het nemen van een besluit op een aanvraag om een omgevingsvergunning opgenomen.
Ingevolge artikel 3.9, eerste lid, van de Wabo beslist het bevoegd gezag op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
Ingevolge het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb – met uitzondering van de artikelen 4:20b, derde lid, en 4:20f – van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning.
Ingevolge artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb is, indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven. Het tweede lid bepaalt dat de verlening van rechtswege als een beschikking geldt.
Ingevolge artikel 4:20c, eerste lid, van de Awb maakt het bestuursorgaan de beschikking bekend binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven.
Artikel 4:20d, eerste lid, van de Awb bepaalt dat, indien het bestuursorgaan de beschikking niet binnen twee weken heeft bekend gemaakt, het na een daarop volgende ingebrekestelling door de aanvrager een dwangsom verbeurt vanaf de dag dat twee weken zijn verstreken sinds die ingebrekestelling. De dwangsom wordt berekend overeenkomstig artikel 4:17, eerste en tweede lid.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is de onder 1.2 aangehaalde passage uit het bezwaarschrift een duidelijk verzoek aan verweerder om een besluit te nemen, zoals bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Dat eisers geen aanvraagformulier hebben gebruikt en niet alle benodigde gegevens hebben ingediend, betekent niet dat geen sprake is van een aanvraag. Verweerder heeft eisers niet in de gelegenheid gesteld alsnog het aanvraagformulier in te vullen en de aanvraag aan te vullen, zoals bedoeld in artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. Nu verweerder dat niet heeft gedaan, had hij de aanvraag in behandeling moeten nemen.