ECLI:NL:RBDHA:2016:12254

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
12 oktober 2016
Zaaknummer
C/09/516734 / KG RK 16-1448
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 13 september 2016 een mondeling verzoek tot wraking van de rechter mr. B. Hammer afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was bij een bestuursrechtelijk geschil over bijzondere bijstand, stelde dat mr. G.P. Verbeek, die eerder zaken van hem had behandeld, partijdig was. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking buiten behandeling gesteld wegens kennelijk misbruik van het rechtsmiddel. De wrakingskamer oordeelde dat de enkele omstandigheid dat mr. Verbeek eerder betrokken was bij zaken van verzoeker, niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van partijdigheid. Verzoeker had de gelegenheid om zijn verzoek om een voorlopige voorziening toe te lichten, en de wrakingskamer concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een gebrek aan onpartijdigheid konden rechtvaardigen. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de hoofdzaak voortgezet wordt in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2016/44
zaak-/rekestnummer: C/09/516734/ KG RK 16/1448
SGR AWB: 16/294 PW G VA
datum beschikking: 13 september 2016
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, in de zaak van:
[verzoeker]
te [woonplaats] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. B. Hammer,
rechter in de rechtbank Den Haag.
Belanghebbende:
het college van Burgemeester en Wethouders van Wassenaar,
gemachtigde: mevrouw M. Schuurman.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.
De hoofdzaak betreft een bestuursrechtelijk geschil betreffende, zakelijk weergegeven, de afwijzende beslissing op een verzoek tot het verstrekken van bijzondere bijstand. Op 16 augustus 2016 is het verzoek van verzoeker tot het treffen van een voorlopige voorziening ter zitting behandeld.
1.2.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het proces-verbaal van de zitting op 16 augustus 2016, van het schriftelijke wrakingsverzoek van 16 augustus 2016 en van de schriftelijke reactie van de rechter van 30 augustus 2016.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

2.1.
Op 5 september 2016 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is verschenen. De rechter heeft schriftelijk meegedeeld niet aanwezig te zullen zijn. Namens belanghebbende is mevrouw M. Schuurman verschenen.
2.2.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij zich er niet mee kan verenigen dat mr. G.P. Verbeek zitting heeft in de combinatie die zijn wrakingsverzoek zal beoordelen en daarop zal beslissen. Redengevend is dat mr. Verbeek eerder zaken van verzoeker heeft behandeld en ook door verzoeker is gewraakt. Verzoeker wenst dat de behandeling van de zaak wordt geschorst en dat een nieuwe combinatie zal worden samengesteld.
2.3.
Teneinde schorsing van de behandeling van de zaak te bewerkstelligen, wilde verzoeker de zittingszaal verlaten. De voorzitter heeft hem hierop meegedeeld dat zijn vertrek geen schorsing van de behandeling van het wrakingsverzoek tot gevolg heeft, maar dat de behandeling in dat geval buiten zijn aanwezigheid zal worden voortgezet. Hierop heeft verzoeker de wrakingskamer om bovengenoemde reden gewraakt en alsnog de zittingszaal verlaten.
2.4.
De wrakingskamer heeft dit mondelinge wrakingsverzoek – na een schorsing – buiten behandeling gesteld. De enkele omstandigheid dat één van de leden van de wrakingskamer eerder één of meerdere zaken van verzoeker heeft behandeld kan, zonder nadere motivering waarom hieruit partijdigheid van de betreffende rechter, laat staan van de gehele wrakingskamer, zou blijken, niet als wrakingsgrond worden opgevat. De omstandigheid dat mr. Verbeek al eens (tevergeefs) is gewraakt door verzoeker, maakt dit niet anders. Het verzoek tot wraking van de wrakingskamer kan daarom niet anders worden beschouwd dan als kennelijk misbruik van het rechtsmiddel wraking. De wrakingskamer heeft hierbij nog in aanmerking genomen dat verzoeker in ieder geval uit haar beslissing van 12 mei 2014 (ECLI:NL:RBDHA:2014:16626) bekend moet worden geacht met het standpunt van de wrakingskamer over een kwestie als de onderhavige.
2.5.
Na afloop van de wrakingszitting heeft verzoeker zijn mondelinge verzoek tot wraking van de wrakingskamer op schrift gesteld en bij brief van 5 september 2016 aan de wrakingskamer toegezonden. De wrakingskamer heeft echter reeds op het verzoek beslist, zodat de inhoud van de brief buiten beschouwing blijft.

3.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker stelt dat hij de rechter ter zitting heeft gevraagd of zij gebruik zou maken van haar bevoegdheid tot toepassing van artikel 8:86 Algemene wet bestuursrecht (kortsluiting). Verzoeker heeft zijn bezwaar tegen toepassing van deze bevoegdheid door de rechter ter zitting kenbaar gemaakt. De rechter heeft volgens verzoeker geen duidelijk antwoord gegeven op zijn vraag. Daarmee staat vast dat de rechter niet duidelijk en niet integer was. Verzoeker stelt verder, zo begrijpt de wrakingskamer, dat de rechter de zitting heeft beëindigd zonder de zaak te behandelen.

4.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft niet in de wraking berust. De rechter heeft verzoeker de gelegenheid gegeven om zijn verzoek om een voorlopige voorziening toe te lichten en verzoeker heeft daarvan gebruik gemaakt. Ten aanzien van de mogelijkheid tot kortsluiting heeft de rechter verzoeker meegedeeld dat zij niet verplicht is deze mogelijkheid toe te passen en dat zij na het sluiten van de zitting op basis van alle informatie uit het dossier zal beslissen of ze van bedoelde bevoegdheid gebruik zal maken. De rechter heeft meegedeeld het bezwaar van verzoeker tegen kortsluiting mee te wegen. Van een grond voor wraking is volgens de rechter geen sprake.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat verzoeker de gelegenheid heeft gehad om zijn verzoek om een voorlopige voorziening nader toe te lichten. De wrakingskamer verwerpt daarom de stelling van verzoeker dat de rechter zijn zaak niet heeft behandeld.
5.4.
De wrakingskamer kan zonder uitleg, die heeft verzoeker niet gegeven, niet begrijpen dat uit de omstandigheid dat de rechter niet mondeling tijdens de zitting heeft beslist over het toepassen van de bevoegdheid tot kortsluiting, zou blijken van vooringenomenheid van de rechter jegens verzoeker. Het betreft een processuele beslissing die in beginsel geen grond voor een wraking kan opleveren. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. De wrakingskamer is van oordeel dat dit hier niet het geval is. Bijzondere omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.
5.5.
Uit het voorgaande volgt dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• verweerder p/a de gemachtigde M. Schuurman;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.W. Vogels, mr. G.P. Verbeek en mr. D.G.J. Dop, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Tijs als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2016.