Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling van het geschil
5.De beslissing
2 november 2016.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 november 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], thans verblijvende in het Huis van Bewaring, en de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie). [Eiser] vorderde de onmiddellijke beëindiging van zijn vervangende hechtenis, die was opgelegd wegens het niet voldoen aan een schadevergoedingsmaatregel. Deze maatregel was opgelegd na een veroordeling voor verduistering, waarbij [eiser] een gevangenisstraf van 12 maanden had gekregen, waarvan 11 maanden voorwaardelijk. De schadevergoedingsmaatregel betrof een bedrag van € 172.653,69, dat hij niet had betaald, wat leidde tot de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Staat niet onrechtmatig handelt door de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen. De rechter oordeelde dat de tenuitvoerlegging van een onherroepelijk vonnis van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, moet plaatsvinden. De voorzieningenrechter benadrukte dat het CJIB (Centraal Justitieel Incassobureau) de executie van de schadevergoedingsmaatregel op de juiste wijze heeft uitgevoerd en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die zouden rechtvaardigen dat de vervangende hechtenis niet wordt uitgevoerd. [Eiser] had de kans gekregen om via een betalingsregeling de tenuitvoerlegging te voorkomen, maar had deze niet nageleefd.
De vordering van [eiser] werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de kosten van het geding. De voorzieningenrechter concludeerde dat de detentie van [eiser] niet onrechtmatig was en dat de Staat rechtmatig handelde door de vervangende hechtenis te handhaven, ondanks de argumenten van [eiser] over zijn financiële situatie en de gevolgen van zijn detentie voor zijn werk.