In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, in beroep genomen tegen een besluit van verweerder dat hun verzoek om verlegging van het peiljaar naar 2015 heeft afgewezen. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde ing. G. Coers AA, stelden dat zij in 2013 hun oude onderneming ruisend hebben ingebracht in een nieuwe onderneming, wat resulteerde in een hoge belastbare winst. Ze betoogden dat deze stakingswinst niet tot de normale risico's van hun beroep behoort en dat daarom het peiljaar verlegd moest worden.
Verweerder, vertegenwoordigd door [persoon A], stelde echter dat er geen sprake was van een staking, aangezien de gehele onderneming was ingebracht in de nieuwe vennootschap. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat de verhoging van het verzamelinkomen van eisers in 2013 als normaal kan worden beschouwd binnen de gekozen wijze van inkomensverwerving. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet konden aantonen dat de inkomensdaling in 2015 een terugval in inkomen was die aanleiding gaf tot verlegging van het peiljaar.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat de eisers geen recht hadden op een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 februari 2016, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.