ECLI:NL:RBDHA:2016:1499

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2016
Publicatiedatum
16 februari 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 7807
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlegging peiljaar en fiscale gevolgen van ruisend inbrengen van onderneming

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, in beroep genomen tegen een besluit van verweerder dat hun verzoek om verlegging van het peiljaar naar 2015 heeft afgewezen. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde ing. G. Coers AA, stelden dat zij in 2013 hun oude onderneming ruisend hebben ingebracht in een nieuwe onderneming, wat resulteerde in een hoge belastbare winst. Ze betoogden dat deze stakingswinst niet tot de normale risico's van hun beroep behoort en dat daarom het peiljaar verlegd moest worden.

Verweerder, vertegenwoordigd door [persoon A], stelde echter dat er geen sprake was van een staking, aangezien de gehele onderneming was ingebracht in de nieuwe vennootschap. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat de verhoging van het verzamelinkomen van eisers in 2013 als normaal kan worden beschouwd binnen de gekozen wijze van inkomensverwerving. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet konden aantonen dat de inkomensdaling in 2015 een terugval in inkomen was die aanleiding gaf tot verlegging van het peiljaar.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat de eisers geen recht hadden op een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 februari 2016, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 15/7807

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2016 in de zaak tussen

[eiser 1],

en
[eiser 2],wonende te [woonplaats], eisers
(gemachtigde ing. G. Coers AA)
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben tegen de hierna onder 2 te noemen besluiten bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij besluit van 25 september 2015 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2016.
Eisers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A].

Overwegingen

Feiten
1. Op 20 mei 2015 hebben eisers een ‘Verzoek verlegging peiljaar naar 2015’ ingediend.
2. Bij berichten van 27 juni 2015 is dit verzoek afgewezen en het peiljaar is gehandhaafd op 2013. De hoogte van de veronderstelde ouderbijdrage voor de kinderen van eisers is berekend over het verzamelinkomen in 2013 van € 227.328.
Geschil3. In geschil is of verweerder terecht heeft geweigerd om het peiljaar naar 2015 te verleggen.
3.1.
Eisers stellen dat zij in 2013 hun oude onderneming ruisend hebben ingebracht in de nieuwe onderneming. Dat betekent dat er een herwaarderings/stakingswinst wordt gerealiseerd. Dit resulteerde in 2013 tot een belastbare winst voor eisers van € 226.519 en tot een hoger inkomen van eisers. Eisers stellen zich op het standpunt dat de stakingswinst niet kan worden gerekend tot de normale risico’s van het beroep of de manier waarop eisers inkomen verwerven, zodat verlegging van het peiljaar naar 2015 moet plaatsvinden.
3.2.
Verweerder stelt dat de gehele onderneming is ingebracht in de nieuwe vennootschap. Er is geen sprake van een staking. De inbreng is een vrijwillige ondernemersbeslissing uit bedrijfseconomische motieven.
Beoordeling van het geschil
4. Artikel 3.8. van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Aanvullende beurs
1. De hoogte van de aanvullende beurs is afhankelijk van het ouderlijk inkomen en wordt berekend ingevolge de artikelen 3.9 tot en met 3.13.
(…).
Artikel 3.9. Berekeningsgrondslag veronderstelde ouderlijke bijdrage
1. Maatstaf voor de bepaling van de veronderstelde ouderlijke bijdrage is het toetsingsinkomen van de afzonderlijke ouders van de studerende in het peiljaar.
Artikel 3.10. Peiljaarverlegging bij terugval in inkomen
1. Op aanvraag van de ouders of een van hen of op aanvraag van de studerende wordt bij toepassing van artikel 3.9, indien sprake is van een terugval in inkomen over het eerste of het tweede jaar na het peiljaar, uitgegaan van het toetsingsinkomen in dat jaar.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een terugval in inkomen verstaan: een vermindering van de som van de toetsingsinkomens van de beide ouders tezamen met ten minste 15% ten opzichte van het peiljaar, met dien verstande dat:
a. de vermindering niet kan worden gerekend tot inkomensschommelingen die in het algemeen normaal kunnen worden geacht bij de gekozen wijze van inkomensverwerving, en
b. aannemelijk wordt gemaakt dat gedurende ten minste 3 kalenderjaren zal worden voldaan aan de vereisten genoemd in de aanhef, alsmede in onderdeel a.
6. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, zoals deze onder meer volgt uit zijn uitspraak van 29 februari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC5943, dient bij de beantwoording van de vraag of een inkomensschommeling in het algemeen normaal kan worden geacht bij de gekozen wijze van inkomensverwerving in elk geval in ogenschouw te worden genomen de aard van de aan de inkomensschommeling ten grondslag liggende gebeurtenissen in relatie tot de gekozen wijze van inkomensverwerving alsook de mate waarin bij de gekozen wijze van inkomensverwerving inkomensschommelingen plegen voor te komen. Daarbij geldt dat de enkele omstandigheid dat een inkomensschommeling optreedt ten gevolge van een eenmalige gebeurtenis niet zonder meer betekent dat er geen sprake is van een inkomensschommeling die in het algemeen normaal kan worden geacht bij de gekozen wijze van inkomensverwerving. Voorts volgt uit vorenbedoelde rechtspraak dat eigen is aan zelfstandig ondernemerschap dat op basis van economische ontwikkelingen en vooruitzichten – soms zeer ingrijpende – wijzigingen in de bedrijfsvoering moeten worden doorgevoerd. Ook in dat soort gevallen, waarin de marktsituatie en de te verwachten economische ontwikkelingen nopen tot wijziging in de bedrijfsvoering, is sprake van een situatie waarin de inkomensschommeling die hiervan het gevolg is, past bij de gekozen wijze van inkomensverwerving (Centrale Raad van Beroep, 20 november 2009; ECLI:NL: CRVB:2009:BK4040).
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de verhoging van het verzamelinkomen van eiser en zijn echtgenote in 2013 in het algemeen normaal kan worden geacht bij de gekozen wijze van inkomensverwerving.
De aanvraag om verlegging van de peildatum vermeldt als oorzaak van de inkomensdaling (in 2015) een daling van de melkprijs en hogere melkquotumkosten en dat er geen bijzondere baten in 2015 zijn. De eerste twee zien, zo heeft de gemachtigde van eisers ook erkend, op de normale bedrijfsvoering en geven geen aanleiding om het peiljaar te verleggen.
De extra baten in 2013 zijn veroorzaakt door het ruisend inbrengen van de oude vennootschap in een nieuwe vennootschap. Voor deze inbreng is (mede) gekozen om de nadelige fiscale gevolgen van de beperking van de mogelijkheid om ondernemersverliezen te verrekenen op te vangen. Hoewel sprake is van staking van de oude onderneming in fiscale zin, is de onderneming zelf -de melkveehouderij- voortgezet en is er in die zin geen sprake van een (definitieve) bedrijfsbeëindiging. Het eenmalige hoge inkomen van eisers in 2013 dient daarom te worden gerekend tot de inkomensschommelingen die in het algemeen normaal kunnen worden geacht bij de gekozen wijze van inkomensverwerving (vergelijk Centrale Raad van Beroep, 24 juli 2009; ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4259).
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen zal het beroep ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C. Stroebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.