Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[persoon 1]en
[persoon 2], te Almere.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een omgevingsvergunning. De zaak betreft de vergunning die op 29 juni 2015 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk is verleend aan [persoon 3] voor de verbouwing van een winkel-/woonpand. De vergunning omvatte de verbouwing van het pand tot een winkel en berging op de begane grond, en twee studio's en een appartement op de verdieping. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde F. van der Tempel Jr., hebben tegen de besluiten van 15 en 20 oktober 2015 beroep ingesteld, nadat hun bezwaren ongegrond waren verklaard.
Tijdens de zitting op 29 november 2016 heeft de rechtbank de argumenten van eisers en verweerder gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de kruimelgevallenregeling heeft toegepast, zoals vastgelegd in artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank oordeelde dat de beslissing van verweerder om de omgevingsvergunning te verlenen, in redelijkheid genomen was. De rechtbank concludeerde dat de wijziging van de functie van de begane grond van het pand niet in strijd was met de relevante ruimtelijke ordeningsdocumenten, zoals de Verordening Ruimte en de Regionale structuurvisie detailhandel.
De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard en benadrukt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak, waarbij binnen zes weken hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.