ECLI:NL:RBDHA:2016:16140

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
C/09/520431 / FA RK 16-8008
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en verzoek tot terugkeer van minderjarige

In deze zaak betreft het een verzoek tot onmiddellijke terugkeer van een minderjarige, ingediend door de vader, die zich op 21 oktober 2016 tot de rechtbank heeft gewend. De moeder had de minderjarige op 4 juli 2016 zonder toestemming van de vader van Frans Guyana naar Nederland gebracht. De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken en de behandeling ter terechtzitting, waarbij de vader en zijn advocaat, de moeder en haar advocaat, en een tolk aanwezig waren. De minderjarige is op 9 december 2016 in raadkamer gehoord. De vader verzocht om de terugkeer van de minderjarige naar Frans Guyana, terwijl de moeder verweer voerde tegen dit verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk gezag uitoefenen en dat de overbrenging van de minderjarige naar Nederland ongeoorloofd was, aangezien dit in strijd was met het gezagsrecht van de vader. De rechtbank oordeelde dat er geen weigeringsgronden waren om de terugkeer van de minderjarige te verhinderen, en gelastte haar terugkeer naar Frans Guyana uiterlijk op 7 januari 2017. Tevens werd de moeder veroordeeld tot betaling van de door de vader gemaakte kosten in verband met de ontvoering en teruggeleiding, tot een bedrag van € 6.914,47.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG

Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 16-8008
Zaaknummer: C/09/520431
Datum beschikking: 23 december 2016

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 21 oktober 2016 ingekomen verzoek van:

[verzoeker]

de vader,
wonende te [woonplaats] , Frans Guyana,
advocaat: mr. A.D. Leuftink te Amsterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[belanghebbende] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. E. Tahitu te Amsterdam.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift met bijlagen;
  • het verweerschrift met bijlagen;
  • het aanvullend verweerschrift met bijlagen;
  • de brief met bijlagen d.d. 7 december 2016 van de zijde van de vader;
  • het f-formulier met bijlagen d.d. 8 december 2016 van de zijde van de vader.
Op 15 november 2016 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de advocaat van de vader;
  • de moeder en haar advocaat.
Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. N.B. Verkleij. De behandeling ter terechtzitting is aangehouden.
Vóór de regiezitting is reeds gebleken dat de man niet zou verschijnen, waardoor partijen geen gebruik konden maken van de mogelijkheid om een crossborder mediationtraject te volgen, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering.
De minderjarige [minderjarige] is op 9 december 2016 in raadkamer gehoord.
Op 9 december 2016 is de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen:
  • de vader en zijn advocaat;
  • de heer J. van Vliet, die de vader bijstond als tolk in de Franse taal;
  • de moeder en haar advocaat.
Van de zijde van de vader zijn pleitnotities overgelegd.

Verzoek en verweer

De vader heeft verzocht, met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet), de onmiddellijke terugkeer van na te noemen minderjarige te bevelen vóór 1 december 2016, althans de terugkeer van de minderjarige vóór een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum te bevelen, waarbij de moeder de minderjarige dient terug te brengen naar Frans Guyana, dan wel – indien de moeder nalaat de minderjarige terug te brengen – te bepalen op welke datum de moeder de minderjarige met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven, zodat hij de minderjarige zelf mee terug kan nemen naar Frans Guyana, met veroordeling van de moeder in de kosten die de vader heeft moeten maken en zal moeten maken in verband met de ontvoering en teruggeleiding, waaronder zijn reiskosten vanuit Frans Guyana naar Nederland, zijn verblijfskosten in Nederland, de griffierechten van de rechtbank, alsmede de kosten van zijn procesvertegenwoordiging, nader op te maken bij staat, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader, met veroordeling van de vader in de proceskosten.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op 8 augustus 2009 te [woonplaats] , Frans Guyana.
- Zij zijn de ouders van de minderjarige:
 [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Frans Guyana.
- Partijen zijn gezamenlijk met het gezag over de minderjarige belast.
- Op 4 juli 2016 is de moeder met de minderjarige vanuit Frans Guyana naar Nederland vertrokken. De moeder en de minderjarige zijn niet naar Frans Guyana teruggekeerd.
- De vader heeft de Franse nationaliteit, de moeder heeft de Nederlandse nationaliteit en de minderjarige heeft de Nederlandse en de Franse nationaliteit.
- De vader heeft zich op 22 augustus 2016 gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA). De zaak is bij de CA geregistreerd onder IKO nr. [nummer] .

Beoordeling

Bevoegdheid
Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en Frankrijk – Frans Guyana is een overzees departement van Frankrijk – zijn partij bij het Verdrag.
Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag daarover toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Niet in geschil is dat [minderjarige] onmiddellijk voor haar overbrenging naar c.q. achterhouding in Nederland haar gewone verblijfplaats in Frans Guyana had.
Evenmin is in geschil dat ouders op grond van het Franse recht juridisch gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [minderjarige] belast waren op het moment van de overbrenging c.q. achterhouding.
De moeder heeft gesteld dat de vader zijn gezagsrecht niet daadwerkelijk uitoefende op het tijdstip van de overbrenging naar c.q. achterhouding in Nederland. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat [minderjarige] al ruim een jaar niet meer haar gewone verblijfplaats bij de vader had en dat de vader geen bemoeienis had of wilde hebben met de opvoeding van [minderjarige] .
De vader heeft betwist dat hij het gezag niet feitelijk zou hebben uitgeoefend. Hij heeft erop gewezen dat de ouders afspraken hadden gemaakt over de verdeling van de zorg over [minderjarige] en dat hij ook daadwerkelijk omgang met [minderjarige] had. De moeder heeft dit niet betwist.
Daarmee staat vast dat partijen afspraken hadden gemaakt over de zorgverdeling en dat de vader voorafgaand aan het vertrek van [minderjarige] naar Nederland omgang met haar had. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de ouders het gezag over [minderjarige] wel degelijk daadwerkelijk gezamenlijk uitoefenden op het tijdstip van de overbrenging c.q. achterhouding, dan wel zouden hebben uitgeoefend, indien de overbrenging c.q. achterhouding niet had plaatsgevonden.
De moeder stelt zich verder op het standpunt dat de overbrenging naar c.q. achterhouding in Nederland niet als ongeoorloofd dient te worden aangemerkt omdat de vader toestemming zou hebben gegeven voor een definitief vertrek van [minderjarige] naar Nederland. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de vader in diverse gesprekken met haar heeft ingestemd met een verhuizing van [minderjarige] naar Nederland. De moeder heeft van deze gesprekken audio opnames gemaakt, die zij heeft uitgeschreven en heeft laten vertalen door een beëdigd vertaler. De moeder heeft zich met name beroepen op:
  • audio opnames van 24 mei 2016 waaruit volgens haar kan worden opgemaakt dat de vader filmopnames wil maken bij de school van [minderjarige] om een herinnering aan haar vast te leggen voordat zij naar Nederland zou vertrekken;
  • audio opnames van 18 mei 2016 waarin de vader zou hebben gezegd dat hij de moeder laat vertrekken, en
  • audio opnames van 28 juli 2016 waarin de vader volgens de moeder accepteert dat [minderjarige] bij haar verblijft.
De vader heeft betwist dat hij op enig moment zonder nader voorbehoud heeft ingestemd met een verblijf van [minderjarige] in Nederland, anders dan voor een vakantie met de moeder van 4 juli 2016 tot en met 29 juli 2016. Volgens hem waren de ouders nog in gesprek over een eventueel (definitief) vertrek van [minderjarige] naar Nederland en de voorwaarden waaronder dit mogelijk zou zijn en dit blijkt volgens hem ook uit de audio opnames. Hierover hadden zij nog geen overeenstemming bereikt. Bovendien hadden partijen afgesproken dat de vader de zorg voor [minderjarige] in de maand augustus 2016 voor zijn rekening zou nemen. Volgens de vader kan uit de audio opnames noch uit de omstandigheid dat hij filmopnames wilde maken bij de school van [minderjarige] worden afgeleid dat hij heeft ingestemd met een definitief vertrek van [minderjarige] vanuit Frans Guyana naar Nederland.
De rechtbank stelt voorop dat het aan de moeder is om haar stelling dat de vader heeft ingestemd met een definitief verblijf van [minderjarige] in Nederland aan te tonen. Naar het oordeel van de rechtbank is zij hierin niet geslaagd. Nog afgezien van de vraag of de door de moeder overgelegde vertalingen een juiste weergave zijn van wat is gezegd, constateert de rechtbank het volgende. Weliswaar blijkt uit de vertalingen van de uitgeschreven audio opnames dat een vertrek van de moeder en [minderjarige] naar Nederland tussen de ouders meerdere malen ter sprake is geweest, maar geven die stukken geen blijk van een concrete instemming van de vader met een definitief verblijf van [minderjarige] in Nederland. Voor zover de vader op enig moment al zou hebben uitgesproken:
“Ik laat jou vertrekken”– hetgeen overigens door de vader wordt betwist –, dan blijkt uit de vertaling van de uitgeschreven audio opnames niet duidelijk in welke context en onder welke omstandigheden de vader dit zou hebben gezegd. Bovendien blijkt hieruit evenmin dat het vertrek waarop de vader zou doelen een vertrek naar Nederland betreft, dat dit vertrek een definitief karakter heeft en dat het gaat om een vertrek van de moeder samen met [minderjarige] . De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat de moeder op het moment dat zij met [minderjarige] naar Nederland vertrok toestemming van de vader had om met [minderjarige] naar Nederland te verhuizen.
Uit het vorenstaande volgt dat de achterhouding van [minderjarige] in Nederland is geschied in strijd met het gezagsrecht van de vader naar Frans recht. Derhalve dient de overbrenging van [minderjarige] naar Nederland aangemerkt te worden als ongeoorloofd in de zin van artikel 3 van het Verdrag.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank. Op grond van lid 2 van artikel 12 van het Verdrag wordt de terugkeer van een kind gelast, zelfs als de termijn van één jaar is verstreken, tenzij wordt aangetoond dat het kind inmiddels is geworteld in zijn nieuwe omgeving.
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging van [minderjarige] naar Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of [minderjarige] in Nederland is geworteld en dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van [minderjarige] naar Frans Guyana te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
De moeder heeft betoogd dat er sprake is van de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 sub a en artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub a van het Verdrag
Op grond van artikel 13 lid 1 sub a van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat de persoon die de zorg had voor de persoon van het kind, het recht betreffende het gezag niet daadwerkelijk uitoefende ten tijde van de overbrenging of het niet doen terugkeren, of naderhand in deze overbrenging of het niet doen terugkeren had toegestemd of berust.
Gebleken is dat de vader van meet af aan bezwaar heeft gemaakt tegen het voortzetten van het verblijf van [minderjarige] in Nederland na 29 juli 2016. Hij heeft zich zeer kort nadat hem kenbaar was geworden dat [minderjarige] niet naar Frans Guyana zou terugkeren, te weten op 4 augustus 2016, gewend tot de Centrale Autoriteit in Frankrijk om teruggeleiding van [minderjarige] naar Frans Guyana te bewerkstelligen. Daarnaast is reeds op 22 augustus 2016 de ontvangst van het verzoek van de vader tot teruggeleiding van [minderjarige] naar Frans Guyana bij de Nederlandse Centrale Autoriteit bevestigd. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze snelle handelwijze van de vader dat hij niet met de achterhouding van [minderjarige] heeft ingestemd en evenmin dat hij hierin heeft berust.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag
Op grond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. De rechter van de aangezochte staat mag de in die bepaling gestelde strenge voorwaarden niet reeds vervuld achten, louter op grond van zijn oordeel dat het belang van het kind in het land van herkomst minder goed gediend is dan in het land van de aangezochte rechter. Bovendien mag hij bij de toepassing ervan niet anticiperen op een mogelijke (wijziging van een) gezagsbeslissing door de rechter van het land van herkomst na terugkeer van het kind. Het doel en de strekking van het Verdrag brengen met zich dat deze weigeringsgrond restrictief moet worden uitgelegd en slechts in extreme situaties kan worden gehonoreerd.
De moeder stelt zich op het standpunt dat er een ernstig risico bestaat dat [minderjarige] door haar terugkeer naar Frans Guyana wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat Frans Guyana bekend staat om hoge criminaliteitscijfers, een lage levensstandaard en slechte hygiëne en gezondheidszorg. Hoewel deze omstandigheden op zichzelf niet direct kunnen leiden tot een ondragelijke toestand voor [minderjarige] , meent de moeder dat de hiervoor beschreven situatie in Frans Guyana bezien in het licht van de persoonlijke situatie van de vader wel leidt tot een voor [minderjarige] gevaarlijke situatie of een ondragelijke toestand. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de vader een zeer druk sociaal leven heeft waardoor hij nauwelijks tijd heeft om zich met de verzorging en opvoeding van [minderjarige] bezig te houden. De moeder vreest dat [minderjarige] zal worden verwaarloosd of zal worden overgelaten aan de zorg van familieleden of vrienden van de vader. Daarnaast heeft de moeder naar voren gebracht dat de vader onverantwoordelijk omgaat met de gezondheid van [minderjarige] en dat hij nalatig is waar het de veiligheid van [minderjarige] betreft.
De vader heeft betwist dat er sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag. Hij neemt afstand van de door de vrouw gemaakte karakterschets en heeft naar voren gebracht dat hij een zeer betrokken vader is die actief is en veel aanzien geniet in het openbare leven van [woonplaats] . De vader ziet ook geen weigeringsgrond in de levensstandaard, het welzijn en het functioneren van sociale voorzieningen, het onderwijs en de gezondheidszorg in [woonplaats] . Hierbij heeft de vader opgemerkt dat [minderjarige] feitelijk is opgegroeid in [woonplaats] en ook gewend is aan deze omstandigheden.
De rechtbank is van oordeel dat in de hier aan de orde zijnde zaak, geen sprake is van dermate uitzonderlijke omstandigheden die maken dat het beroep van de moeder op artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag moet worden gehonoreerd. De door de moeder aangevoerde lage levensstandaard en slechte sociale omstandigheden in Frans Guyana zijn niet zodanig zorgwekkend dat [minderjarige] bij een terugkeer in een gevaarlijke situatie zal verkeren. De stelling van de moeder dat [minderjarige] in Frans Guyana door de vader aan haar lot zal worden overgelaten of zal worden verwaarloosd, is door de vader gemotiveerd betwist en door de moeder niet nader met objectieve gegevens onderbouwd, zodat de rechtbank hieraan voorbijgaat. Hier komt bij dat de moeder er ook voor kan kiezen om samen met [minderjarige] terug te keren naar Frans Guyana. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de vader ter terechtzitting heeft toegezegd om in geval van terugkeer van [minderjarige] naar Frans Guyana de aangifte tegen de moeder wegens kinderontvoering in te trekken en dat hij bereid is om de moeder te helpen met het vinden van woonruimte, zodat een zogenoemde ‘safe return’ van de moeder en [minderjarige] naar Frans Guyana mogelijk is.
De rechtbank benadrukt – zoals ook ter terechtzitting besproken – dat de beslissing in deze teruggeleidingsprocedure geen beslissing in een bodemzaak betreft. De moeder kan desgewenst in Frans Guyana - al dan niet in de echtscheidingsprocedure -(vervangende) toestemming vragen om met [minderjarige] naar Nederland te mogen verhuizen.
Nu voorts niet op andere wijze is onderbouwd dat een terugkeer van [minderjarige] naar Frans Guyana voor haar gevaarlijk zou zijn of haar in een ondragelijke toestand zou brengen, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van de weigeringsgrond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag.
Conclusie
Nu er geen sprake is van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub a en sub b van het Verdrag en ook niet gebleken is dat er sprake is van een van de overige in artikel 13 van het Verdrag genoemde weigeringsgronden – de moeder heeft hierop ook geen beroep gedaan –, terwijl er minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde vasthouding van [minderjarige] en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van [minderjarige] naar Frans Guyana te volgen.
Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering schorst een eventueel hoger beroep de tenuitvoerlegging van de beschikking, tenzij de rechter in het belang van het kind op verzoek of ambtshalve anders bepaalt. De rechtbank acht het wenselijk dat [minderjarige] een eventuele uitspraak in hoger beroep in Nederland kan afwachten en zal het verzoek van de vader om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren afwijzen. De rechtbank zal de terugkeer gelasten op uiterlijk 7 januari 2017, zijnde de eerste dag na afloop van de termijn waarbinnen hoger beroep tegen onderhavige beslissing kan worden ingediend.
Kosten
De vader heeft verzocht de moeder te veroordelen in de door hem in verband met de ontvoering en de teruggeleiding van [minderjarige] gemaakte kosten, door hem begroot op € 6.914,47.
Ingevolge artikel 26 lid 4 van het Verdrag en artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet kan de moeder worden veroordeeld tot betaling van de door de vader gemaakte kosten verband met de ontvoering en de teruggeleiding. De rechtbank gaat voorbij aan het door de moeder gevoerde verweer dat in dergelijke zaken de familierechtelijke aard van de procedure in de weg staat aan een kostenveroordeling. Voornoemde bepalingen bieden nu juist een uitzondering op deze algemene regel. De rechtbank zal de moeder als de persoon die voor de internationale ontvoering van de minderjarige verantwoordelijk is, op grond van voornoemde bepalingen veroordelen de door de vader gemaakte kosten aan hem te voldoen.
De door de vader gevorderde en onderbouwde kosten (waaronder kosten voor vliegtickets, Thalys, advocaatkosten en tolk- en vertaalkosten) komen de rechtbank niet onredelijk voor en zijn door de moeder niet betwist. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de moeder een bedrag van € 6.914,47 aan de vader dient te voldoen.
(alleen opnemen indien kostenveroordeling is verzocht)
Het verzoek van de moeder om de vader te veroordelen in de proceskosten, zal – nu zij in het ongelijk is gesteld – worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
gelast de terugkeer van de minderjarige:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [woonplaats] , Frans Guyana,
naar Frans Guyana uiterlijk op 7 januari 2017, waarbij de moeder de minderjarige dient terug te brengen naar Frans Guyana en beveelt, indien de moeder nalaat de minderjarige terug te brengen naar Frans Guyana, dat de moeder de minderjarige met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 7 januari 2017, opdat de vader de minderjarige zelf mee terug kan nemen naar Frans Guyana;
veroordeelt de moeder tot betaling aan de vader van de door hem gemaakte kosten in verband met de ontvoering en teruggeleiding van € 6.914,47 (zegge: zesduizend negenhonderd veertien euro en zevenveertig eurocent);
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.C. Olland, H.M. Boone en J.C. Sluymer, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. A.W. Spee als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 december 2016.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.