Overwegingen
1. Eisers hebben aan hun asielrelaas ten grondslag gelegd dat zij bedreigd worden door de familieleden van eiseres sinds zij met elkaar getrouwd zijn. Eiseres is moslim en eiser is christen. Eiseres zal in Servië worden achtergesteld en gediscrimineerd, omdat zij van Roma-afkomst is. Voorts heeft eiser last van psychische klachten, waaronder borderline, schizofrenie, depressiviteit en paranoia.
2. De asielaanvragen van eisers zijn afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers geloofwaardig geacht. Verweerder heeft niet geloofwaardig geacht dat eisers problemen hebben ondervonden met de vader van eiseres of van andere familieleden. Volgens verweerder hebben eisers tegenstrijdige en wisselende verklaringen afgelegd over de bedreigingen die zijn geuit door de vader en de broer van eiseres. Ook hebben eisers geen concrete of inzichtelijke verklaringen geboden over de inhoud en de duur van de bedreigingen en de gestelde problemen. Niet is gebleken dat eiseres enige problemen heeft ondervonden vanwege haar Roma-afkomst. Verder heeft eiser geen medische stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn gestelde psychische klachten. Verweerder stelt zich op het standpunt dat Servië kan worden beschouwd als veilig land van herkomst en dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat Servië jegens hen zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en in het geval van eisers niet kan worden beschouwd als veilig land van herkomst.
3. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat Servië als een veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Verweerder heeft dit onvoldoende en onvolledig gemotiveerd. Zij wijzen hiervoor op twee uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg van 6 oktober 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:12146 en AWB 16/20487). In deze uitspraken heeft de rechtbank aanleiding gezien om de ministeriële regeling van 10 november 2015 (Stcr. 2015, nr. 40568) onverbindend te verklaren voor zover Servië door wijziging van bijlage 13 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV) is aangemerkt als veilig land van herkomst. 4. Een land kan als veilig land van herkomst in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en artikel 3.37f van het VV worden aangewezen, als het aan een aantal in die wettelijke voorschriften omschreven vereisten voldoet.
5. Volgens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 14 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2474) moet verweerder aantonen dat aan de vereisten voor aanwijzing als veilig land van herkomst is voldaan. Gelet op de toepasselijke regelgeving geldt voor die aanwijzing als norm dat er in het desbetreffende land algemeen gezien en op duurzame wijze geen vervolging in de zin van het Verdrag betreffende de status van Vluchtelingen van Genève van 28 juli 1951 (Trb. 1951, 131), zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (Trb. 1967, 76; het Vluchtelingenverdrag) en de Kwalificatierichtlijn (Richtlijn 2011/95/EU; PB 2011 L 337), of behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM) plaatsvindt. Bij de beoordeling of aan deze norm wordt voldaan, moet verweerder de rechtstoestand in het land, de algemene politieke omstandigheden en de toepassing van de rechtsvoorschriften in een democratisch stelsel betrekken. Dit betekent dat hij de juridische en feitelijke situatie in het land moet onderzoeken en, in verband met eventueel te verwachten veranderingen in die situatie, acht moet slaan op de algemene politieke omstandigheden. Dat onderzoek moet de staatssecretaris ingevolge artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb, baseren op een reeks van informatiebronnen, voor zover beschikbaar, waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), de UNHCR, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties. Daaruit moet blijken dat er in het desbetreffende land wet- en regelgeving is die vorenbedoelde vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM verbiedt en die het voor de autoriteiten van dat land mogelijk maakt om hiertegen bescherming te bieden (de juridische situatie). Tevens moet daaruit blijken dat die wet- en regelgeving in de praktijk wordt toegepast en dat bescherming dus ook feitelijk wordt geboden, waarvoor ingevolge artikel 3.37f, tweede lid, van het VV onder meer de daadwerkelijke beschikbaarheid van een systeem van rechtsmiddelen relevant is (de feitelijke situatie). Nadat verweerder een land als veilig land van herkomst heeft aangewezen, moet hij de situatie in dat land, volgens artikel 37 van de Procedurerichtlijn en artikel 3.105ba, derde lid, van het Vb, regelmatig opnieuw onderzoeken.
6. In de bestreden besluiten en in de voornemens heeft verweerder gewezen op de ministeriële regeling van 10 november 2015 en de brief aan de Tweede Kamer van 3 november 2015 (TK 2015-2016, 19 637, nr. 2076) waarmee Servië is aangemerkt als veilig land van herkomst in de zin van artikel 3.37f, derde lid, van het VV en daarop een toelichting is gegeven. Verweerder heeft er daarnaast voor gekozen de motivering van deze regeling en de toelichting daarop aan te vullen door de aanwijzing van Servië als veilig land van herkomst bij de toepassing ervan in de bestreden besluiten en in de voornemens schriftelijk nader toe te lichten. Verweerder heeft op het hiernavolgende gewezen:
Servië is partij bij het Vluchtelingenverdrag, het Anti-Folterverdrag, het Internationaal Verdrag Inzake burgerrechten en politieke rechten, het Verdrag inzake de rechten van het kind en het EVRM.
De inwoners van Servië zijn vrijgesteld van de visumplicht, Servië is kandidaat-lidstaat van de Europese Unie en negen andere lidstaten hebben Servië als veilig land van herkomst aangemerkt.
De Europese Commissie (EC) heeft op 10 november 2015 (SWD (2015) 211 final) een rapport uitgebracht over de situatie in Servië waarin de EC zich gematigd positief heeft uitgesproken over de vooruitgang die Servië gedurende de afgelopen jaren heeft geboekt. Het wettelijk kader voor de bescherming van de mensenrechten is in zijn algemeenheid in lijn met de Europese standaarden. Wel rapporteert de EC dat sprake is van tekortkomingen, met name op het vlak van het uitvoering geven aan de betreffende wetgeving.
Servië is ook door de EC op een ontwerp-Verordening voor een Europese lijst met veilige landen van herkomst geplaatst, waarbij de EC alle relevante informatie heeft betrokken waarover zij beschikt. Hierbij gaat het met name om verslagen van de Europese dienst voor extern optreden, informatie van de lidstaten, het EASO, de Raad van Europa, de UNHCR en andere relevante internationale organisaties. De EC oordeelde als volgt: “In Servië vormt de grondwet de basis voor zelfbestuur van minderheden op het gebied van onderwijs, taalgebruik, informatie en cultuur. De materiële en procedurele wetgeving op het gebied van mensenrechten en anti-discriminatie, inclusief het lidmaatschap van alle belangrijke internationale mensenrechtenverdragen, vormt een adequate rechtsgrondslag voor bescherming tegen vervolging en mishandeling. Er zijn geen aanwijzingen voor eventuele refoulement-incidenten met betrekking tot de eigen burgers. Discriminatie van personen uit kwetsbare groepen, zoals etnische minderheden, waaronder etnische Albanezen, religieuze minderheden waaronder moslims, en tegen Roma en leden van de LHBTI-gemeenschap, komt nog steeds voor. Omdat Servië is aangesloten bij het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens, vormt de mogelijkheid om beroep aan te tekenen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens een waarborg voor de doeltreffendheid van het stelsel van rechtsmiddelen tegen dergelijke schendingen van de mensenrechten. In 2014 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geoordeeld dat in 16 van de in totaal 11490 aanvragen sprake was van schendingen. In 2014 waren de lidstaten van oordeel dat 1,8% (400) van de asielaanvragen van burgers van Servië gegrond was. Ten minste negen lidstaten hebben Servië als veilig land van herkomst aangemerkt. Servië is door de Europese Raad als kandidaat-lidstaat aangewezen en de onderhandelingen zijn geopend. De hierboven genoemde omstandigheden moeten door de lidstaten in het bijzonder in aanmerking worden genomen wanneer zij beoordelen of een derde land dat voorkomt op de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst voor een specifieke asielzoeker als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt, of wanneer zij een verzoek beoordelen met gebruikmaking van de in Richtlijn 2013/32/EU bedoelde procedurele voorzieningen voor verzoekers uit een veilig land van herkomst. Op basis hiervan concludeert de Commissie dat Servië een veilig land van herkomst is in de zin van Richtlijn 2013/32/EU.” Verder heeft verweerder er op gewezen dat het meest recente Country Rapport (het rapport) van het US Department of State (USDOS) van 2015 in grote mate overeenkomt met de bevindingen van de EC. Blijkens dit rapport was in 2015 geen sprake van arbitraire of buitengerechtelijke executies of politieke gemotiveerde verdwijningen en respecteerden de autoriteiten in het algemeen het verbod op arbitraire arrestaties en detenties. De wet die bepaalt dat detenties die langer duren dan 48 uur door een rechter dienen te worden geaccordeerd, wordt in het algemeen nageleefd. Eveneens wordt in het algemeen nageleefd de bepaling in de Grondwet dat de politie arrestanten moet informeren over hun rechten. Voorts meldt dit rapport dat de rechtspraak gevoelig is voor corruptie en politieke beïnvloeding, maar benoemt tevens dat een rechter in een voorkomend geval is veroordeeld vanwege oneigenlijke contacten met de pers en niet werd herbenoemd tot opperrechter bij het ‘Special Court for Organized Crime’. Tevens volgt uit dit rapport dat ten aanzien van politie en veiligheidsdiensten sprake is van voortgezette inspanningen ter bestrijding van corruptie en machtsmisbruik en dat de kwaliteit van het intern onderzoek naar machtsmisbruik binnen het politieapparaat wegens de invoering van nieuwe wetgeving is verbeterd. Ook volgt uit het rapport dat zowel nationale als internationale mensenrechtenorganisaties in Servië actief zijn. Deze (onafhankelijke) instanties worden daarbij niet gehinderd door de autoriteiten, die meewerkend reageerden op vragen van deze instanties. De Servische autoriteiten treden bovendien actief op om de positie van minderheden te verbeteren en worden ondersteund door het Office For Human and Minority Rights.
Uit een analyse van het EASO blijkt dat het gegeven dat andere lidstaten - evenals Nederland - slechts zeer incidenteel asielaanvragen van Servische burgers inwilligen, iets zegt over de veiligheidssituatie in dat land. Bij de beoordeling van asielaanvragen wordt immers per individueel geval getoetst aan het Vluchtelingenverdrag en aan artikel 3 van het EVRM. Het lage percentage inwilligingen is derhalve een sterke indicatie dat Servië in zijn algemeenheid veilig kan worden geacht, aldus verweerder.
Tot slot heeft verweerder gewezen op de uitspraken van deze rechtbank van 28 september 2016 (AWB 16/19881) en deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 10 oktober 2016 (AWB 16/20848) waarin is geoordeeld dat Servië kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst. Ook volgt uit de uitspraak van de ABRvS van 24 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1347) dat de Roma-bevolking in Servië in een moeilijke situatie verkeert, maar dat Servië grote stappen heeft gezet om hervormingen door te voeren, dat algemene vooruitgang is geboekt met betrekking tot het respect voor en bescherming van mensenrechten en minderheden, waaronder Roma, en dat het wettelijk kader inzake de bescherming van deze mensenrechten en minderheden goed is ontwikkeld. 7. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de aanwijzing van Servië als veilig land voldoet aan het bepaalde in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aldus zorgvuldig heeft onderzocht en deugdelijk heeft gemotiveerd dat er in Servië algemeen gezien en op duurzame wijze geen vervolging of behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM plaatsvindt als bedoeld in artikel 3.37f van het VV en dat hiermee de aanwijzing van Servië als veilig land van herkomst voldoet aan de vereisten zoals deze zijn neergelegd in de uitspraak van de ABRvS van 14 september 2016. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verweerder heeft overwogen dat er in Servië wet- en regelgeving is die vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM verbiedt, dat die wet- en regelgeving wordt toegepast en dat er daadwerkelijk een systeem van rechtsmiddelen beschikbaar is. Weliswaar behoeft het feitelijke functioneren van het wettelijke stelsel ter bescherming van de mensenrechten nog verbetering, maar dit is niet dusdanig zwaarwegend dat dit afdoet aan het uitgangspunt dat Servië in zijn algemeenheid als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft in haar beoordeling buiten beschouwing gelaten dat inwoners van Servië zijn vrijgesteld van de visumplicht voor toelating tot de Europese Unie en dat andere lidstaten Servië hebben aangewezen als veilig land van herkomst, nu deze omstandigheden op zichzelf geen rol spelen bij de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst en verweerder geen inzicht heeft verschaft in de relevantie daarvan en de daarbij betrokken informatiebronnen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de ABRvS van 14 september 2016, r.o. 3.8.
8. Gelet hierop bestaat er een rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Servië geen bescherming nodig hebben. Het is derhalve aan eisers om aannemelijk te maken dat Servië voor hen wegens hun specifieke omstandigheden niet veilig is.
9. In dit kader hebben eisers aangevoerd dat zij voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat Servië voor hen niet als veilig land kan worden aangemerkt. Daarbij hebben zij aangevoerd dat de vader van eiseres tot nu toe weliswaar alleen bedreigingen heeft geuit, maar dat dit anders zal worden als eisers terugkeren naar Servië. Verder neemt verweerder ten onrechte aan dat er tegenstrijdigheden zijn in de verklaringen die zij hebben afgelegd over hun problemen in Servië. Dat eiser heeft verklaard geen problemen te hebben ondervonden toen hij in Servië was, terwijl eiseres heeft verklaard dat haar broer hen heeft bedreigd, komt doordat eiseres over zichzelf en haar minderjarige kind sprak en niet over eiser. Eisers hebben gesteld dat zij maar tijdelijk naar Servië zijn teruggegaan om daar te kunnen trouwen en niet om daar te blijven. De verschillende verklaringen die eisers hebben afgelegd over de maand waarin hun problemen zijn begonnen doen ook niet af aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Verder hebben eisers zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden verwacht dat op korte termijn medische stukken in Duitsland worden opgevraagd en overgelegd om de psychische klachten van eiser te kunnen onderbouwen. De politie in Amsterdam is in het bezit van één belangrijk medisch document, maar dit kan niet meer worden teruggekregen. Voorts hebben eisers gesteld dat zij geen bescherming zullen kunnen krijgen van de autoriteiten vanwege de positie van eiser. Verder hebben zij ter onderbouwing van hun standpunten een brief overgelegd van het Landelijk Bureau Vluchtelingenwerk Nederland van 29 november 2016 met de daarbij behorende bijlagen over de mensenrechten- en veiligheidssituatie in Servië.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat Servië voor hen geen veilig land van herkomst is. Verweerder heeft zich daarbij niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers geen concrete verklaringen hebben afgelegd over de bedreigingen en de gestelde problemen die zij hebben ondervonden ofwel verwachten te ondervinden van de zijde van de schoonfamilie van eiseres. Verweerder heeft ook in zijn oordeel kunnen betrekken dat er tegenstrijdigheden zijn in de verklaringen van eisers over de periode waarin zij problemen hebben ondervonden met de vader ofwel de broers van eiseres en dat er tegenstrijdigheden zijn in de verklaringen van eisers over de vraag of zij problemen hebben ervaren. Eisers hebben dit in beroep onvoldoende weersproken. Voorts heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres geen onderbouwing heeft gegeven van de problemen die zij heeft ondervonden als gevolg van haar Roma-afkomst. Eiseres heeft bij het gehoor veilig land van herkomst op 15 november 2016 verklaard geen problemen te hebben gehad in Servië. Ditzelfde geldt voor eiser ten aanzien van zijn psychische problematiek. Verwacht mag worden dat eiser deze problemen met medische stukken kan onderbouwen. De stelling dat een medisch stuk bij de politie in Amsterdam is en andere medische stukken niet op zo korte termijn uit Duitsland verkregen kunnen worden is daartoe onvoldoende nu het aan eiser is de gestelde medische problemen te onderbouwen. Ten slotte heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat onvoldoende is gebleken dat eisers zich niet tot de hogere autoriteiten konden wenden om voor hun gestelde problemen bescherming te vragen. De verwijzing van eisers naar de brief van Vluchtelingenwerk Nederland leidt niet tot een ander oordeel. Eisers hebben immers niet aangevoerd wat uit de brief van Vluchtelingenwerk voor hun relevant is.
11. Gezien het voorgaande heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd dat Servië aangemerkt kan worden als veilig land van herkomst en de aanvraag van eisers terecht als kennelijk ongegrond afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. De beroepsgronden slagen niet.
12. Tot slot hebben eisers aangevoerd dat hen ten onrechte een vertrektermijn is onthouden en een inreisverbod van twee jaar is opgelegd. Zij stellen zich op het standpunt dat het opleggen van een inreisverbod een vorm van bestraffing en disproportioneel is.
13. Verweerder heeft ter zitting terecht betoogd dat eisers geen persoonlijke omstandigheden hebben aangevoerd die het onthouden van een vertrektermijn in hun geval disproportioneel maken. In de bestreden besluiten besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat, gelet op artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw een vertrektermijn kan worden onthouden als de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel is afgewezen als kennelijk ongegrond. In dit geval wordt eisers een vertrektermijn onthouden vanwege het feit dat zij afkomstig zijn uit een veilig land van herkomst en hun aanvraag om die reden als kennelijk ongegrond is afgewezen. Het dwingende karakter van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw brengt voorts met zich dat een inreisverbod wordt uitgevaardigd tegen een vreemdeling die Nederland onmiddellijk moet verlaten. Verweerder heeft aldus deugdelijk gemotiveerd waarom aan eisers een vertrektermijn wordt onthouden en dat in het geval van eisers geen redenen zijn om af te zien van het uitvaardigen van het inreisverbod. De beroepsgrond slaagt niet.
14. De beroepen zijn ongegrond.
15. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat de verzoeken worden afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.