ECLI:NL:RBDHA:2016:16607

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2016
Publicatiedatum
11 januari 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 21927
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van 24-uursopvang voor niet rechtmatig verblijvende vreemdelingen en de toepassing van het Programma Vreemdelingen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen [de vrouw], eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder. [de vrouw] heeft verzocht om een voorlopige voorziening in verband met de weigering van het college om haar toe te laten tot de 24-uursopvang van het Programma Vreemdelingen. Het college heeft in zijn besluit van 5 februari 2016 meegedeeld dat [de vrouw] niet in aanmerking komt voor opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (WMO 2015) en het Programma Vreemdelingen. Na een ongegrond verklaard bezwaar heeft [de vrouw] beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het college zijn besluit heeft gebaseerd op het advies van de Veldtafel, waarin diverse maatschappelijke organisaties en de GGD betrokken zijn. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college niet inconsistent handelt ten opzichte van vergelijkbare gevallen en dat er geen wettelijke basis is voor de voorzieningen die [de vrouw] vraagt. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat [de vrouw] de gelegenheid heeft gehad om het GGD-advies te weerspreken, maar dit niet heeft gedaan. De voorzieningenrechter concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, waardoor het college niet verplicht is om [de vrouw] financiële ondersteuning of 24-uursopvang te bieden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 16/21927 en AMS 16/21929
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 oktober 2016 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[de vrouw] , te Amsterdam, eiseres (hierna: [de vrouw] )

(gemachtigde: mr. H.M. de Roo),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder (hierna: het college)
(gemachtigde: mr. E.R. ’t Jong).

Procesverloop

In zijn brief van 5 februari 2016 heeft het college aan [de vrouw] meegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (WMO 2015) en ook niet in aanmerking komt voor een voorziening op grond van het Programma Vreemdelingen. [de vrouw] heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
In zijn brief van 10 juni 2016 heeft het college het bezwaar van [de vrouw] ongegrond verklaard.
[de vrouw] is tegen de brief van 10 juni 2016 in beroep gegaan. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2016. [de vrouw] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en heeft met zich meegebracht A.M.R. Zeevaarder, tolk Engelse taal. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
De voorzieningenrechter gaat na of er een voorlopige voorziening moet worden getroffen omdat de uitspraak in de beroepsprocedure niet kan worden afgewacht. Hij let daarbij op de belangen van partijen, waarbij hij een afweging moet maken tussen aan de ene kant het belang van de verzoekende partij dat zo snel mogelijk een voorziening wordt getroffen en aan de andere kant de belangen bij de onmiddellijke uitvoering van het besluit. Dit staat in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.2.
Artikel 8:86 van de Awb geeft de voorzieningenrechter de bevoegdheid om meteen op het beroep te beslissen als hij concludeert dat nader onderzoek niet noodzakelijk is. De voorzieningenrechter zal in deze zaak gebruik maken van deze bevoegdheid.
Feiten en achtergrond
2.1.
[de vrouw] is afkomstig uit Liberia en stelt dat zij als slachtoffer van mensenhandel gedwongen naar Nederland is gekomen. Nadat het openbaar ministerie heeft besloten om haar aangifte niet voor de strafrechter te brengen (sepot), is haar verblijfsvergunning beëindigd. Als gevolg van de beëindiging van haar verblijfsvergunning is ook de bijstandsuitkering van [de vrouw] stopgezet. Omdat zij daardoor geen inkomsten meer had, heeft zij zich op 10 juli 2015 gemeld bij het loket Vreemdelingen in Amsterdam voor toegang tot een opvangvoorziening in het kader van het Programma Vreemdelingen. Op 13 juli 2015 heeft [de vrouw] haar aanvraag voor deze opvangvoorziening ingediend.
2.2.
Het Programma Vreemdelingen is opgezet als opvolger van het Fonds Gevolgen Vreemdelingenbeleid van gemeente Amsterdam dat gold van 2001 tot 1 juni 2015. Het Programma Vreemdelingen geldt vanaf juni 2015 en is bedoeld om extra kwetsbare uitgeprocedeerde vreemdelingen 24-uursopvang, zorg en activerende begeleiding, waaronder terugkeer, te bieden. Bij het opstellen van het beleid werd er vanuit gegaan dat de opvang en voorzieningen onder de WMO 2015 vallen. De Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (hierna ook: de Afdeling) heeft het Programma Vreemdelingen inmiddels aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid [1] . Het verstrekken van de voorzieningen op grond van het Programma Vreemdelingen wordt door de Afdeling aangemerkt als feitelijk handelen van verweerder jegens de vreemdeling, in de zin van artikel 72, derde lid van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Dit betekent dat er geen sprake is van een besluit, maar wel van handelingen die daarmee gelijk worden gesteld.
2.3.
De reden dat het Programma Vreemdelingen is aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid is dat de opvang niet is gebaseerd op een wettelijke of internationaalrechtelijke regeling waaraan de rechtbank kan toetsen. Wel moet een bestuursorgaan op grond van het gelijkheidsbeginsel een consistent en doordacht beleid voeren en een algemene gedragslijn volgen wanneer individuele gevallen vergelijkbaar zijn. Dit geschil beperkt zich daarom tot de vraag of verweerder bij zijn feitelijk handelen aan die eisen heeft voldaan.
Standpunt college
3. Het college heeft geweigerd om [de vrouw] toe te laten tot het Programma Vreemdelingen. Om hiervoor in aanmerking te komen moet er volgens het college zowel sprake zijn van medische problematiek en/of van juridisch perspectief. In alle andere gevallen wordt de bed-bad-broodvoorziening (BBB-voorziening) toereikend geacht. De BBB-voorziening is voor iedere vreemdeling vrij toegankelijk. De voorziening vanuit het Programma is éénmalig en in tijd beperkt tot maximaal 12 maanden. Uit de brief van 5 februari 2016 en uit het verslag van de bespreking aan de Veldtafel blijkt dat [de vrouw] niet voldoet aan de criteria voor het Programma Vreemdelingen. De brieven van [bedrijf] van 15 mei 2015 en van 29 juli 2015 geven geen aanleiding het latere oordeel van de GGD voor onjuist te houden. Bovendien kan [de vrouw] bij gewijzigde omstandigheden een nieuwe aanvraag doen. Hiervan is niet gebleken.
Standpunt [de vrouw]
4. [de vrouw] heeft de voorzieningenrechter ten eerste verzocht om te bepalen dat het college haar een financiële ondersteuning van € 450,- per maand moet bieden. Ten tweede verzoekt [de vrouw] om 24-uurs opvang met privacy en in overeenstemming met de door [bedrijf] geformuleerde voorwaarden. [de vrouw] is een ernstig getraumatiseerde vrouw. Dit is zodanig ernstig dat ook verweerder dit opmerkt in het onderzoeksverslag en advies veldtafel. Zij kan daarom niet terugkeren naar Liberia. Als geen ander heeft [de vrouw] behoefte aan begeleiding in het Programma Vreemdelingen. Zonder dergelijke begeleiding zal zij niet in staat zijn een nieuw perspectief onder ogen te zien in de Vrijheidsbeperkingen locatie (VBL) die naar mening van de Afdeling en de Centrale Raad van Beroep de basisvoorziening vormt voor vreemdelingen zonder verblijfsvergunning. Dit betekent dat zij op straat en in de illegaliteit haar weg zal moeten zoeken met groot gevaar om weer gedwongen in de prostitutie te werken en psychisch volledig te decompenseren. Van het college mag verwacht worden dat hij zijn beleid ten aanzien van de kwetsbare vreemdelingen consistent toepast. [de vrouw] meent dat zij voldoet aan de voorwaarden op pagina 2 van het Uitvoeringsplan Programma Vreemdelingen (Uitvoeringsplan).
5. Op pagina 2 van het Uitvoeringsplan Programma Vreemdelingen staan de hoofdlijnen van het Programma Vreemdelingen. Deze zijn:
1. gericht op het inzichtelijk maken van het juridisch perspectief,
2. gericht op revitalisering en het aanleren van vaardigheden middels activerende cursussen,
3. gericht op het werken aan een oplossing, waarbij terugkeer nadrukkelijk aan de orde is als legaal verblijf geen optie blijkt en
4. gericht op het verminderen van psychische en somatische problematiek.
Beoordeling
6.1.
Ten eerste is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet is gebleken dat het college door zijn weigering van de 24-uursopvang aan [de vrouw] inconsistent is of in vergelijkbare gevallen verschillend handelt. [de vrouw] heeft geen voorbeelden genoemd van personen die zich in een vergelijkbare positie bevinden en die wel zijn toegelaten tot het Programma Vreemdelingen.
6.2.
Verder overweegt de voorzieningenrechter dat het college zijn beslissing heeft gebaseerd op het onderzoeksverslag en advies Veldtafel van 16 december 2015. Daarin staat dat uit onderzoek is gebleken dat er momenteel geen sprake is van medische kwetsbaarheid is bij [de vrouw] , maar dit na de operatie kan veranderen. Ook zijn er geen aanknopingspunten voor juridisch perspectief en perspectief op (vrijwillige) terugkeer, aldus de Veldtafel. Bij de Veldtafel zijn de GGD, het ASKV/Steunpunt Vluchtelingen, stichting Vluchtelingenwerk, het Leger des Heils en de gemeente betrokken en zij beoordelen de meldingen van de vreemdelingen bij het vreemdelingenloket. Ook heeft het college het verslag van het GGD-onderzoek van 24 november 2015 aan de rechtbank toegezonden, die ook ten grondslag aan de beslissing heeft gelegen. Hierin concludeert de GGD dat er geen indicatie is voor 24-uurs opvang. Verder staat in het verslag dat hoewel de traumabehandeling al driemaal is afgebroken vanwege paniek die is veroorzaakt door een onstabiele verblijfplaats, [de vrouw] in de BBB-voorziening een stabiele verblijfplaats kan krijgen. [de vrouw] heeft gewezen op de brieven van [bedrijf] waar zij voor haar psychische klachten onder behandeling is. Uit deze brieven van 28 mei 2015, 29 juli 2015 en 27 oktober 2015, staat dat [de vrouw] flinke psychische klachten heeft, maar hieruit kan niet worden afgeleid dat het college onzorgvuldig is geweest bij de weigering om [de vrouw] 24-uurstoegang tot het Programma Vreemdelingen te laten. De brieven van [bedrijf] dateren van vóór de beoordeling door de GGD en de Veldtafel. Ook is de inhoud van de brieven bij de beoordeling door de Veldtafel en de GGD betrokken.
6.3.
De voorzieningenrechter ziet ook geen reden om een deskundige te benoemen om de kwetsbaarheid van [de vrouw] als gevolg van haar psychische problematiek te onderzoeken. [de vrouw] heeft gewezen op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 in de zaak Korošec tegen Slovenië. [2] Volgens [de vrouw] kan uit dit arrest afgeleid worden dat de GGD als gemeentelijke adviesinstantie niet voldoende onafhankelijk is. Ook dit volgt de voorzieningenrechter niet. In het arrest Korošec was bepalend of er naar objectieve maatstaven aanleiding is voor twijfel aan de onpartijdigheid van de deskundigen en of het beginsel van equality of arms de rechter verplicht tot benoeming van een onafhankelijke medische deskundige. Daarbij spelen blijkens het arrest onder meer de aard van de taak die aan de door het bestuursorgaan ingeschakelde deskundige is toevertrouwd, de positie van de deskundige in de hiërarchie van het bestuursorgaan en de rol van het deskundigenbewijs in de procedure een rol.
6.4.
Allereerst herhaalt de voorzieningenrechter dat het beleid met betrekking tot de voorzieningen op grond van het Programma Vreemdelingen niet gebaseerd is op een wettelijke regeling die het college een specifieke bevoegdheid toekent om die voorzieningen te verstrekken aan niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen. Alleen al daarom gaat de vergelijking met het arrest Korošec niet op. In dat arrest ging het immers over een wettelijk recht op uitkering. Verder heeft de Veldtafel in deze zaak advies uitgebracht. Bij de Veldtafel zijn niet alleen de GGD en de gemeente maar ook diverse maatschappelijke organisaties intensief betrokken, zoals hiervoor onder 6.2 is vermeld. Daarom is geen sprake van twijfel aan de onpartijdigheid van de Veldtafel bij zijn advisering. Het medische advies van de GGD is weliswaar belangrijk is bij de vraag of 24-uurs opvang moet worden geboden, maar in deze zaak ziet de voorzieningenrechter geen grond om aan het advies van de GGD te twijfelen. De enkele omstandigheid dat in de GGD-artsen in dienst van de gemeente zijn, is onvoldoende grond voor het oordeel dat zij niet onpartijdig zouden zijn. Daarvoor moeten er concrete, objectieve omstandigheden worden aangevoerd dat ze onvoldoende onpartijdig hebben gehandeld. Dat is onvoldoende gesteld of gebleken.
[de vrouw] heeft bovendien de gelegenheid gehad om het GGD advies te weerspreken, bijvoorbeeld met een contra-expertise of met stukken van haar behandelaars. Ook dit is anders dan in de zaak Korošec. De GGD heeft de brieven van [bedrijf] uit 2015 bij zijn advies betrokken. [de vrouw] heeft echter geen nadere medische informatie uit 2016 naar voren gebracht, nadat het advies van de GGD was gegeven. Concluderend ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat de advisering in het geval van [de vrouw] onjuist is geweest.
Conclusie
6.5.
Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Dit betekent dat het college [de vrouw] geen financiële ondersteuning van € 450,- per maand of 24-uurs opvang met privacy hoeft te bieden.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.E. Giesen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2016.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc: BG
Coll: HB

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 29 juni 2016, te vinden op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:RVS:2016:1782. Hierin staat dat er geen wettelijke of verdragsrechtelijke verplichting is die de gemeente Amsterdam verplicht tot dergelijke opvang.
2.Te vinden op www.echr.coe.int onder zaaknummer 77212/12.