8.3.Conclusie
Op basis van de bevindingen uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat er sprake is van zowel fysiek als psychisch steunbewijs. Het steunbewijs is sterk van aard.”
17. In zijn reactie op het iMMO-rapport heeft verweerder bij verweerschrift van 12 september 2016 zich op het volgende standpunt gesteld.
Overeenkomstig de werkinstructie 2016/4 van 1 juli 2016 is een forensisch medisch onderzoek naar steunbewijs niet nodig indien er sprake is van dusdanig sterk ongeloofwaardige verklaringen (zoals in het onderhavige geval), dat voorzienbaar is dat de uitkomsten van een dergelijk onderzoek niet tot een ander, positief, oordeel over de geloofwaardigheid van het relaas zullen leiden. Van geen van de omschreven littekens wordt geconcludeerd dat deze kenmerkend, typerend of zeer consistent zijn voor de door eiser gestelde martelingen en/of mishandelingen. Zoals het rapport aangeeft, zijn de
littekens ‘weinig specifiek’ en ‘zijn er verschillende manieren op grond waarvan zij kunnen zijn ontstaan.’ Met de conclusie in het rapport dat de littekens consistent zijn met het relaas van eiser, wordt dan ook op geen enkele wijze afbreuk gedaan aan de ongeloofwaardigheid van het relaas van eiser. De conclusie van iMMO dat het fysieke steunbewijs sterk van aard is, is derhalve niet inzichtelijk en concludent. Dit geldt eveneens voor het psychisch steunbewijs, nu de rapportage een grote opsomming van subjectieve elementen uit het relaas van eiser, aldus verweerder.
18. Met betrekking tot de vraag of verweerder voormeld standpunt aldus deugdelijk heeft gemotiveerd, moet worden vooropgesteld dat de bij het bestreden besluit afgewezen aanvraag een eerste aanvraag van eiser betreft tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Verder is van belang dat verweerder het iMMO-rapport niet uitdrukkelijk heeft gerelateerd aan zijn oordeel over het asielrelaas eiser. Dat de conclusie in 8.2 van het iMMO-rapport, te weten dat de littekens ‘consistent’ zijn met de desbetreffende verklaringen van de vreemdeling, minder ver strekt dan als de conclusie ‘typerend voor’ of ‘kenmerkend voor’ zou zijn geweest, betekent niet dat verweerder reeds daarom niet gehouden kan zijn om een deskundige, bijvoorbeeld het Bureau Medische Advisering, in te schakelen. Voorts is van belang dat ten aanzien van de onderzochte psychische problematiek een verder strekkende conclusie is getrokken nu dit als ‘typerend voor’ het gestelde asielrelaas is aangemerkt. Daarnaast is geconcludeerd dat de psychische problematiek op dit moment ‘zeker’ interfereert met het kunnen verklaren over het relaas. Verder zijn er aanwijzingen dat de psychische problematiek ‘zeer waarschijnlijk’ interfereerde met het compleet, coherent en consistent kunnen verklaren. De conclusie in 8.3 van het rapport is dat er sprake is van zowel fysiek als psychisch steunbewijs en dat het steunbewijs sterk van aard is.
19. In het licht van de voorgaande conclusies is naar het oordeel van de rechtbank nader onderzoek door verweerder in dit geval noodzakelijk. De rechtbank verwijst daartoe naar de vaste jurisprudentie van de Afdeling, over de wijze waarop met medische (steun)bewijs moet worden omgegaan. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 31 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:621, en van 19 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:600. Ook op basis van werkinstructie 2016/4 is verweerder gehouden nader onderzoek te doen. 20. Het beroep van eiser is gelet op het voorgaande gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
21. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser.
22. Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in de kosten van het door het iMMO verrichte medisch onderzoek. Het betreft een bedrag van € 4446,75 inclusief BTW (€ 3675,- exclusief BTW) blijkens de toelichting op de factuur.
De rechtbank overweegt dat het bedrag van de kosten van een deskundige bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de Wet tarieven in strafzaken. De rechtbank stelt vast dat voor het opstellen van een iMMO-rapportage in strafzaken geen speciaal tarief is bepaald. Op grond van artikel 6 van laatstgenoemd Besluit geldt dan een uurtarief van € 116,09 per uur. Gelet op de overgelegde factuur zou met het opstellen van het iMMO-rapportage (€ 3675: € 116,09) ongeveer 31 uur zijn gemoeid. Vergeleken met de voor vergoeding in aanmerking komende uren die voor geneeskundigen en psychologen voor het opstellen van milieu-, mono-, dubbel- en tripelrapportages zijn vastgesteld in het Besluit tarieven in strafzaken (artikelen 2 en 3) en gelet op de werkzaamheden die gemoeid zijn met het opstellen van een iMMO-rapportage, zoals dat blijkt uit de ‘Werkwijze IMMO en Toelichting bij IMMO rapportage’, komt de door eiser overgelegde factuur de rechtbank niet onredelijk voor. Nu het laten opmaken van het iMMO-rapportage redelijk was en het iMMO-rapportage (mede) aanleiding heeft gegeven tot gegrondverklaring van het beroep, zal de rechtbank de kosten van dit medisch onderzoek aanmerken als proceskosten in de zin van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb. Eiser komt in aanmerking voor vergoeding van de kosten van zijn in de procedure gebrachte iMMO-rapportage tot een bedrag van € 4446,75.
23. Voorts heeft eiser verzocht om vergoeding van de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze kosten wijst de rechtbank toe en stelt de rechtbank vast op € 992,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting), met een waarde per punt van € 496,- en wegingsfactor 1).
De proceskosten bedragen dus in totaal een bedrag van € 5438,75.