ECLI:NL:RBDHA:2016:16675

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2016
Publicatiedatum
19 januari 2017
Zaaknummer
AWB 16 / 7625
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Soedanese eiser afgewezen door staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, maar rechtbank oordeelt dat geloofwaardigheid niet deugdelijk is gemotiveerd

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 5 december 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Soedanese eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die zijn asielaanvraag op 17 maart 2016 had afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, geboren in Soedan en lid van de Halfa Weieen bevolkingsgroep, op 10 april 2015 door de veiligheidsdienst was gearresteerd en gemarteld na het aannemen van een pakket met verkiezingsbrochures. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de geloofwaardigheid van het asielrelaas niet werd erkend. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris niet deugdelijk had gemotiveerd waarom het asielrelaas ongeloofwaardig was. De rechtbank heeft verwezen naar de door de eiser overgelegde documenten, waaronder een arbeidskaart en salarisverklaring, die zijn werk bij een transportbedrijf aantoonden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had onderbouwd waarom deze documenten niet geloofwaardig waren. Bovendien heeft de rechtbank de stelling van de staatssecretaris dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij zonder medische hulp naar Europa kon reizen, als onvoldoende gemotiveerd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 5438,75 zijn toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 16/7625
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 5 december 2016 in de zaak tussen
[eiser], eiser,
gemachtigde mr. H. Martens,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. N.H.T. Jansen.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 17 maart 2016 waarbij zijn asielaanvraag is afgewezen (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 15 september 2016. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig J. Boerik, tolk in de Arabisch Soedanese taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Soedanese nationaliteit te bezitten. Op 1 september 2015 heeft hij een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft aan zijn aanvraag het volgende ten grondslag gelegd.
Eiser behoort tot de bevolkingsgroep Halfa Weieen, Nubiërs en hij woonde in [plaats] in Noord Soedan. Hij werkte sinds een aantal jaren voor een [bedrijf] in [plaats], waar hij woonde bij zijn broer. Hij was verantwoordelijk voor de transport van de bagage en goederen. Op 10 april 2015 werd hem een pakket aangeboden dat moest worden verzonden naar [plaats]. Eiser heeft het pakket aangenomen, transportkosten berekend en het pakket in de bus geladen. Op 12 april 2015 werd eiser naar aanleiding van de verzending van dit pakket, dat gevuld bleek te zijn met verkiezingsbrochures, door de veiligheidsdienst gearresteerd en 23 dagen vastgehouden en gemarteld. Hij werd ervan verdacht lid te zijn van de oppositie. Hij heeft littekens aan de martelingen overgehouden. Na 23 dagen werd eiser onder voorwaarden vrijgelaten. Twee dagen na zijn vrijlating heeft hij Soedan verlaten. Zijn echtgenote en twee kinderen zijn in Soedan achtergebleven. Vanwege zijn afkomst als Halfa Weieen staat hij extra in de negatieve belangstelling van de autoriteiten.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht de nationaliteit, identiteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Zijn gestelde werk voor het [bedrijf], de gestelde (aanleiding) voor zijn arrestatie, de detentie, de voorwaardelijke vrijlating, de mishandelingen en martelingen worden niet geloofwaardig geacht.
Aan dit standpunt heeft verweerder ten eerste ten grondslag gelegd dat verweerder eisers werk bij het [bedrijf] niet geloofwaardig acht, nu eiser dit niet met documenten heeft onderbouwd en vage verklaringen heeft afgelegd over de duur van zijn werkzaamheden bij dat bedrijf (ongeveer 4 jaar). Voorts is in dit verband tegengeworpen dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de vraag of een passagier voor 1 of voor 2 koffers moest betalen.
Verweerder heeft daarnaast gesteld dat eisers relaas, anders dan eiser heeft betoogd, juist niet past in de algemene landeninformatie over de positie van (vermeend) politiek opposanten en willekeurige arrestaties door de veiligheidsdienst in Soedan, nu eiser slechts een eenvoudige medewerker van een [bedrijf] was en geen politieke tegenstander of kritische journalist.
Verweerder heeft eiser voorts tegengeworpen dat hij de naam van de ontvanger van het pakket niet weet en evenmin de tekst van de verkiezingsbrochures kan beschrijven. Daarnaast heeft eiser vaag verklaard over het aantal medewerkers van de veiligheidsdienst bij zijn gestelde arrestatie (4 of 5 man). Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat eiser ongerijmd heeft verklaard over de plaats van zijn arrestatie, namelijk bij zijn broer thuis in plaats van op zijn werk. Ook over de tijd om bij het gebouw van de veiligheidsdienst te komen, over de wijze van verhoren door de veiligheidsdienst (geen effectieve verhoormethode), en over zijn reis naar Europa heeft eiser ongerijmde verklaringen afgelegd. Verder heeft eiser volgens verweerder niet consistent verklaard over de ernst van zijn mishandelingen. Ten aanzien van de gestelde littekens en de stelling van eiser dat een forensisch medisch onderzoek geïndiceerd is, heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat de enkele aanwezigheid van littekens niets zegt over de omstandigheden waaronder ze zijn ontstaan, noch het moment waarop.
3. In beroep heeft eiser bij brief van 17 mei 2016 ter onderbouwing van zijn werk een vertaling van een kopie van een arbeidskaart overgelegd waaruit blijkt dat hij werkzaam was voor het [naam bedrijf] in de functie van medewerker goederenvervoer. Deze kaart is afgegeven op 4 juli 2014 en was een jaar geldig. Daarnaast heeft eiser een originele salarisverklaring overgelegd, waaruit blijkt dat hij sinds 12 oktober 2010 daar werkte.
Verder heeft eiser in beroep aangevoerd dat verweerder zijn standpunt over de ongeloofwaardigheid van zijn asielrelaas niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Hierbij heeft eiser gemotiveerd gereageerd op de diverse onderdelen van het bestreden besluit. Eiser heeft voorts ter nadere onderbouwing van zijn stelling dat zijn littekens en psychische problemen gerelateerd zijn aan zijn asielrelaas een brief van het Instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) van 23 maart 2016 overgelegd. Hierin wordt meegedeeld dat het iMMO besloten heeft medisch onderzoek te doen bij eiser.
Eiser heeft voorts benadrukt dat zijn relaas, waarbij hij kennelijk ten onrechte als politiek opposant werd gezien, wel degelijk overeenkomt met de algemene landeninformatie over Soedan. Hierbij heeft hij verwezen naar de reeds bij zienswijze overgelegde informatie van VluchtelingenWerk van 25 februari 2016 en het rapport van Human Rights Watch van 27 januari 2016, waarin staat vermeld dat rond de verkiezingen van 13 tot 16 april 2015 in Soedan tientallen personen, ook vermeende politieke opposanten, willekeurig zijn gearresteerd, gedetineerd en gemarteld.
Bij aanvullende beroepsgronden 14 juni 2016 heeft eiser nog aangevoerd dat hij op 25 mei 2016 heeft deelgenomen aan een demonstratie in Den Haag, welke was gericht tegen de Soedanese regering. Op Youtube staan opnames waarbij eiser duidelijk in beeld komt. Daarnaast heeft eiser enkele krantenartikelen overgelegd, waarbij hij op foto’s is te zien. Volgens eiser is het voorgaande bekend geworden in Soedan, zijn eisers kinderen verwijderd van school en is zijn echtgenote bedreigd door de veiligheidsdienst.
Bij brief van 4 juli 2016 heeft eiser ter onderbouwing van zijn psychische klachten medische informatie overgelegd van de Gezondheidscentrum asielzoekers Zeewolde.
Bij brief van 2 september 2016 heeft eiser de op 1 september 2016 uitgebrachte iMMO rapportage van het medisch onderzoek van eiser overgelegd.
Gelet op de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
(Afdeling) ligt het thans op de weg van verweerder om naar aanleiding van dit iMMO
rapport nader onderzoek te verrichten, aldus eiser.
4. Verweerder heeft op 12 juli 2016 een verweerschrift ingediend en naar aanleiding van de iMMO-rapportage een aanvullend verweerschrift van 12 september 2016.
Verweerder stelt in reactie op de door eiser in beroep overgelegde arbeidsverklaring en salarisverklaring dat aan die verklaringen niet die waarde kan worden toegekend die eiser wenst. Het bevreemdt verweerder dat er slecht 1 arbeidsverklaring wordt overgelegd die ook nog maar voor 1 jaar geldig is; bovendien staat in de salarisverklaring vermeld dat deze op verzoek van eiser is opgemaakt zonder enige aansprakelijkheid voor wat betreft de verklaring van de werkgever.
Ten aanzien van de littekens van eiser stelt verweerder zich op het standpunt dat de FMMU rapportage van 16 december 2015 hiervan geen melding maakt, zodat er geen beletselen waren om eiser te horen. Verweerder ziet thans op grond van de iMMO-rapportage geen aanleiding om het bestreden besluit in te trekken of om een second opinion op te laten stellen. Het relaas is immers op hoofdlijnen bevreemdingwekkend en ongeloofwaardig bevonden.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (Procedurerichtlijn), indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
6. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:890) volgt dat de manier waarop de bestuursrechter in het algemene Nederlandse bestuursrechtelijke stelsel een besluit van een bestuursorgaan toetst, afhankelijk is van de aard en inhoud van de bevoegdheid die het bestuursorgaan heeft uitgeoefend en het voorliggende besluit. Uitgangspunt is dat de bestuursrechter toetst of het bestuursorgaan het besluit zorgvuldig en deugdelijk gemotiveerd heeft genomen. Als het bestuursorgaan beslissingsruimte heeft, toetst de bestuursrechter op die aspecten en onderdelen met inachtneming van die beslissingsruimte. Dat geldt ook in het vreemdelingenrecht, met inbegrip van het asielrecht.
7. De Afdeling heeft overwogen dat de bestuursrechtelijke toetsing van het standpunt van verweerder over de geloofwaardigheid van een asielrelaas een gemengd karakter heeft, als het asielrelaas van een vreemdeling mede op niet met bewijs gestaafde verklaringen en vermoedens steunt. Bij de meeste aspecten en bestanddelen van een besluit kan de bestuursrechter toetsen of verweerder zich terecht op het door hem ingenomen standpunt heeft gesteld. Als verweerder op aspecten en bestanddelen van een besluit beslissingsruimte heeft, namelijk bij zijn beoordeling van de geloofwaardigheid van niet met bewijs gestaafde verklaringen en vermoedens van een vreemdeling, zal de bestuursrechter moeten toetsen of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat dat asielrelaas ongeloofwaardig is, zij het dat de bestuursrechter ook in dat geval de zorgvuldigheid en motivering van de besluitvorming van verweerder waarbij hij die beslissingsruimte gebruikt, moet toetsen. De intensiteit van de rechterlijke toetsing van een standpunt van verweerder over de geloofwaardigheid van een asielrelaas zal daardoor indringender zijn dan vóór de inwerkingtreding van artikel 46, derde lid, van de Procedurerichtlijn.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd dat eisers asielrelaas ongeloofwaardig is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Werkzaamheden van eiser en de aanleiding tot de arrestatie
9. Verweerder heeft de werkzaamheden van eiser blijkens het bestreden besluit in twijfel getrokken, omdat hij daaromtrent niets heeft aangetoond. In reactie op de in beroep overgelegde documenten heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat daaraan niet die waarde kan worden toegekend die eiser er aan hecht.
De rechtbank is, anders dan verweerder, van oordeel dat eiser door het inbrengen van een arbeidskaart en een salarisverklaring zijn werk voor het [bedrijf] alsnog aannemelijk heeft gemaakt. De motivering van verweerder dat het bevreemding wekt dat de overgelegde arbeidsverklaring slechts één jaar geldig is, dat de salarisverklaring op verzoek is opgemaakt en dat deze is opgesteld zonder enige aansprakelijkheid, volgt de rechtbank niet. Niet onaannemelijk is dat een arbeidskaart een beperkte geldigheidsduur heeft en dat ieder jaar wordt bekeken of een persoon nog wel daadwerkelijk voor het bedrijf werkzaam is. Verder heeft de voormalige werkgever op verzoek van eiser de verklaring opgesteld, omdat verweerder in het bestreden besluit heeft gesteld dat eiser zijn werkzaamheden niet had aangetoond. Dat de werkgever iedere aansprakelijkheid uitsluit is niet bevreemdend, nu eiser bij de werkgever uit beeld is.
Tot slot is de door verweerder tegenworpen tegenstrijdige verklaring over de betaling voor de koffers niet meer relevant, gelet op voornoemd oordeel van de rechtbank over de twee documenten.
10. De rechtbank verwijst vervolgens naar de door eiser overgelegde informatie van VluchtelingenWerk van 25 februari 2016 over de willekeurige arrestaties en detenties van vermeende tegenstanders door de veiligheidsdienst ook tijdens de verkiezingen van 13 tot 16 april 2015. In het licht van voornoemde willekeurige handelwijze van de veiligheidsdienst acht de rechtbank het, anders dan verweerder, niet ongeloofwaardig dat een persoon als eiser, die verantwoordelijk was voor het vervoer van een pakket dat bleek te zijn gevuld met verkiezingsbrochures, als opposant wordt aangemerkt en wordt meegenomen en ondervraagd, ook al zijn de verzender en de ontvanger van het pakket al aangehouden en meegenomen.
11. Met betrekking tot de stelling van verweerder dat eiser vaag en summier heeft verklaard over de namen van de verzender en de ontvanger en de tekst van de brochures die zich in het pakket bevonden, overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank ondeugdelijk gemotiveerd waarom deze verklaringen bijdragen aan de ongeloofwaardigheid van het relaas. Immers, niet in geschil is dat het zijn dagelijks werk was om pakketten aan te nemen die verzonden moesten worden, zodat het niet vreemd is dat hij niet alle namen kan onthouden.
De arrestatie, detentie, mishandelingen en martelingen
12. Ten aanzien van deze onderdelen van het asielrelaas heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet toereikend gemotiveerd waarom hiervan sprake is.
Zo valt niet in te zien waarom verweerder van eiser, die op het moment van zijn arrestatie in shock was, verlangt om een precies aantal personen te noemen dat daarbij betrokken was en niet kan volstaan met de opmerking dat het 4 of 5 personen waren.
Ook voor de wijze van verklaren over de tijdsduur tussen de arrestatie en de aankomst in het gebouw van de veiligheidsdienst, heeft eiser reeds bij de zienswijze voldoende uitleg gegeven. Eiser heeft namelijk met zijn verklaring dat het gebouw van de veiligheidsdienst te voet ongeveer twee à drie minuten is, niet gedoeld op zijn eigen arrestatie, waarbij hij (immers) per auto is vervoerd.
Voorts heeft de stelling van verweerder, dat eiser zou moeten weten bij wie en wanneer de veiligheidsdienst navraag heeft gedaan naar zijn adres en dat hij niet kan verklaren waarom hij niet op zijn werk is gearresteerd, bij eiser terecht de vraag opgeworpen waarom zijn antwoord, dat hij dat niet weet, niet afdoende is. Bovendien is de plaats van de arrestatie geen essentieel onderdeel van zijn relaas.
De stelling van verweerder dat niet valt in te zien dat de medewerkers van de veiligheidsdienst zo verschillend met hem omgingen en blijkbaar geen vooraf gesproken doel hadden, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft in de zienswijze hiervoor een plausibele uitleg gegeven, namelijk dat de ondervragers andere personen waren dan die mishandelden en dat de verschillende benaderingen van de medewerkers van de veiligheidsdienst waren bedoeld om hem in verwarring te brengen. Er was derhalve geen sprake van een effectieve verhoormethode. Dit past in het beeld van de werkwijze van de veiligheidsdienst zoals eiser dat heeft geschetst.
13. Ten aanzien van de reis van eiser naar Europa heeft verweerder zich op het volgende standpunt gesteld. Het is niet aannemelijk dat eiser, ondanks zijn zeer verzwakte toestand, zonder medische hulp naar Libië kon reizen en vervolgens na twee maanden verblijf in Libië, waarbij hij geen medische hulp kreeg, illegaal met een boot naar Italië kon oversteken.
Gelet op de mishandelingen en martelingen acht de rechtbank niet uitgesloten dat eiser niet dusdanig gewond was dat hij in het geheel niet meer kon lopen of staan. Evenmin is het uitgesloten dat eiser, na hulp van de vrouw van zijn broer die verpleegkundige is en hij was voorzien van enige medicatie, zich in twee dagen met een auto kon laten vervoeren naar Libië en daar vervolgens twee maanden bij zijn smokkelaar heeft verbleven. Het standpunt van verweerder om de wijze van vertrek als ongeloofwaardig af te doen, is derhalve onvoldoende deugdelijk gemotiveerd.
14. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder zich niet langer op het standpunt kan stellen dat in dit geval sprake is van een ongeloofwaardig asielrelaas. De verklaring van eiser over zijn activiteiten in Nederland blijven derhalve buiten bespreking.
Het iMMO rapport van 1 september 2016
15. Allereerst overweegt de rechtbank ter inleiding het volgende. Ten aanzien van de FMMU rapportage van 16 december 2015 is de rechtbank met verweerder van oordeel dat hierin niets over de aanwezigheid van littekens staat vermeld, zodat er op dat moment geen enkel beletsel was om eiser te horen. Ter zitting heeft eiser gemachtigde van eiser dit erkend. Onduidelijk blijft echter of eiser bij het onderzoek door het FMMU nu wel of niet uit eigen beweging over zijn littekens heeft verklaard. De rechtbank laat dit punt verder onbesproken nu dit niet relevant is voor de uiteindelijke beoordeling van het onderhavig beroep.
16. De rechtbank overweegt vervolgens dat in het iMMO rapport van 1 september 2016, dat is opgesteld door M.L. Goudswaard, arts, en E.J. Kors, klinisch psycholoog, op pagina 13 de volgende conclusies staan vermeld:
“8.2 Beantwoording vraagstelling onderzoek
A. Is het aannemelijk dat de lichamelijke problematiek (littekens en/of fysieke klachten) is voortgekomen uit het gestelde relaas dat ten grondslag ligt aan de asielaanvraag?
Ja, dit is aannemelijk.
De littekens zijnconsistentmet het relaas van betrokkene. De duizeligheid, kortademigheid en hoofdpijn passen bij de psychische problematiek.
B. Is het aannemelijk dat de psychische problematiek is voortgekomen uit het gestelde relaas dat ten grondslag ligt aan de asielaanvraag?
De in dit onderzoek onderzochte psychische problematiek istyperendvoor het gestelde asielrelaas zoals dat ten grondslag ligt aan de asielaanvraag. Betrokkene heeft PTSS-klachten zoals herbelevingen, vermijding en verhoogde prikkelbaarheid die wat betreft inhoud van de klachten passen bij de gebeurtenissen zoals betrokkene heeft verteld over het oppakken en de martelingen in de gevangenis.
De psychische problematiek zoals tijdens het onderzoek naar voren kwam interfereert op dit momentzekermet het compleet, coherent en consistent verklaren over het asielrelaas. Uit het medisch dossier komen aanwijzingen dat er psychische problematiek was die ook ten tijde van de asielgehorenzeer waarschijnlijkinterfereerde met het compleet, coherent en consistent verklaren.
8.3.
Conclusie
Op basis van de bevindingen uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat er sprake is van zowel fysiek als psychisch steunbewijs. Het steunbewijs is sterk van aard.”
17. In zijn reactie op het iMMO-rapport heeft verweerder bij verweerschrift van 12 september 2016 zich op het volgende standpunt gesteld.
Overeenkomstig de werkinstructie 2016/4 van 1 juli 2016 is een forensisch medisch onderzoek naar steunbewijs niet nodig indien er sprake is van dusdanig sterk ongeloofwaardige verklaringen (zoals in het onderhavige geval), dat voorzienbaar is dat de uitkomsten van een dergelijk onderzoek niet tot een ander, positief, oordeel over de geloofwaardigheid van het relaas zullen leiden. Van geen van de omschreven littekens wordt geconcludeerd dat deze kenmerkend, typerend of zeer consistent zijn voor de door eiser gestelde martelingen en/of mishandelingen. Zoals het rapport aangeeft, zijn de
littekens ‘weinig specifiek’ en ‘zijn er verschillende manieren op grond waarvan zij kunnen zijn ontstaan.’ Met de conclusie in het rapport dat de littekens consistent zijn met het relaas van eiser, wordt dan ook op geen enkele wijze afbreuk gedaan aan de ongeloofwaardigheid van het relaas van eiser. De conclusie van iMMO dat het fysieke steunbewijs sterk van aard is, is derhalve niet inzichtelijk en concludent. Dit geldt eveneens voor het psychisch steunbewijs, nu de rapportage een grote opsomming van subjectieve elementen uit het relaas van eiser, aldus verweerder.
18. Met betrekking tot de vraag of verweerder voormeld standpunt aldus deugdelijk heeft gemotiveerd, moet worden vooropgesteld dat de bij het bestreden besluit afgewezen aanvraag een eerste aanvraag van eiser betreft tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Verder is van belang dat verweerder het iMMO-rapport niet uitdrukkelijk heeft gerelateerd aan zijn oordeel over het asielrelaas eiser. Dat de conclusie in 8.2 van het iMMO-rapport, te weten dat de littekens ‘consistent’ zijn met de desbetreffende verklaringen van de vreemdeling, minder ver strekt dan als de conclusie ‘typerend voor’ of ‘kenmerkend voor’ zou zijn geweest, betekent niet dat verweerder reeds daarom niet gehouden kan zijn om een deskundige, bijvoorbeeld het Bureau Medische Advisering, in te schakelen. Voorts is van belang dat ten aanzien van de onderzochte psychische problematiek een verder strekkende conclusie is getrokken nu dit als ‘typerend voor’ het gestelde asielrelaas is aangemerkt. Daarnaast is geconcludeerd dat de psychische problematiek op dit moment ‘zeker’ interfereert met het kunnen verklaren over het relaas. Verder zijn er aanwijzingen dat de psychische problematiek ‘zeer waarschijnlijk’ interfereerde met het compleet, coherent en consistent kunnen verklaren. De conclusie in 8.3 van het rapport is dat er sprake is van zowel fysiek als psychisch steunbewijs en dat het steunbewijs sterk van aard is.
19. In het licht van de voorgaande conclusies is naar het oordeel van de rechtbank nader onderzoek door verweerder in dit geval noodzakelijk. De rechtbank verwijst daartoe naar de vaste jurisprudentie van de Afdeling, over de wijze waarop met medische (steun)bewijs moet worden omgegaan. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 31 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:621, en van 19 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:600. Ook op basis van werkinstructie 2016/4 is verweerder gehouden nader onderzoek te doen.
20. Het beroep van eiser is gelet op het voorgaande gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
21. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser.
22. Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in de kosten van het door het iMMO verrichte medisch onderzoek. Het betreft een bedrag van € 4446,75 inclusief BTW (€ 3675,- exclusief BTW) blijkens de toelichting op de factuur.
De rechtbank overweegt dat het bedrag van de kosten van een deskundige bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de Wet tarieven in strafzaken. De rechtbank stelt vast dat voor het opstellen van een iMMO-rapportage in strafzaken geen speciaal tarief is bepaald. Op grond van artikel 6 van laatstgenoemd Besluit geldt dan een uurtarief van € 116,09 per uur. Gelet op de overgelegde factuur zou met het opstellen van het iMMO-rapportage (€ 3675: € 116,09) ongeveer 31 uur zijn gemoeid. Vergeleken met de voor vergoeding in aanmerking komende uren die voor geneeskundigen en psychologen voor het opstellen van milieu-, mono-, dubbel- en tripelrapportages zijn vastgesteld in het Besluit tarieven in strafzaken (artikelen 2 en 3) en gelet op de werkzaamheden die gemoeid zijn met het opstellen van een iMMO-rapportage, zoals dat blijkt uit de ‘Werkwijze IMMO en Toelichting bij IMMO rapportage’, komt de door eiser overgelegde factuur de rechtbank niet onredelijk voor. Nu het laten opmaken van het iMMO-rapportage redelijk was en het iMMO-rapportage (mede) aanleiding heeft gegeven tot gegrondverklaring van het beroep, zal de rechtbank de kosten van dit medisch onderzoek aanmerken als proceskosten in de zin van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb. Eiser komt in aanmerking voor vergoeding van de kosten van zijn in de procedure gebrachte iMMO-rapportage tot een bedrag van € 4446,75.
23. Voorts heeft eiser verzocht om vergoeding van de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze kosten wijst de rechtbank toe en stelt de rechtbank vast op € 992,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting), met een waarde per punt van € 496,- en wegingsfactor 1).
De proceskosten bedragen dus in totaal een bedrag van € 5438,75.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit neemt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 5438,75 (vierenvijftighonderdachtendertig euro vijfenzeventig).
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Loonstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.