ECLI:NL:RBDHA:2016:2122

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2016
Publicatiedatum
1 maart 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 5723
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse indicatie ingevolge Wmo 2015 voor hulp in huishouding en beoordeling van zorgbehoefte

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die hulp in de huishouding aanvraagt, en het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk. Eiseres ontving tot 27 oktober 2015 drieënhalf uur per week hulp op basis van de Wmo 2007, maar na een herindicatie op basis van de Wmo 2015 kreeg zij slechts tweeënhalf uur per week toegekend. Eiseres betwistte deze beslissing, stellende dat haar gezondheidssituatie was verslechterd en dat zij meer hulp nodig had. De rechtbank oordeelde dat de gemeente voldoende had aangetoond dat eiseres in staat was om lichte huishoudelijke taken zelf uit te voeren en dat de indicatie op basis van de normtijden van het CIZ adequaat was. De rechtbank concludeerde dat het verschil in zorgindicatie niet het gevolg was van lagere normtijden, maar van de beoordeling dat eiseres zelf in staat was om lichte taken te verrichten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/5723

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 maart 2016 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, verweerder

(gemachtigde: V.M.M. Albers LLB).

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres voor de periode van 27 oktober 2015 tot en met 26 oktober 2016 hulp in de huishouding ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) toegekend voor tweeënhalf uur per week in de vorm van zorg in natura (Zin).
Bij besluit van 15 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2016.
Eiseres is, zoals van tevoren aangekondigd, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op dit beroep zijn de Wmo 2015, de Verordening maatschappelijke ondersteuning Rijswijk 2015 (Verordening) en de Beleidsregels Wmo 2015 van toepassing. Het bestreden besluit berust op deze regels, die de rechtbank bij partijen bekend veronderstelt.
2. Eiseres heeft van verweerder tot 27 oktober 2015 op basis van de toen geldende indicatie ingevolge de Wmo 2007 drieënhalf uur per week hulp in de huishouding ontvangen in de vorm van Zin. Verweerder heeft eiseres nog tijdens de looptijd van de oude indicatie opnieuw geïndiceerd. Ditmaal ingevolge de op 1 januari 2015 in werking getreden Wmo 2015. Verweerder heeft voor de indicatie een extern adviseur ("de MO-zaak") ingeschakeld. Deze heeft op 23 april 2015 aan verweerder advies uitgebracht. De MO-zaak heeft onderzocht welke huishoudelijke taken eiseres zelf nog kan uitvoeren en welke overgenomen moeten worden. Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat de zware huishoudelijk taken en de wasverzorging overgenomen moeten worden. Voor het nader invullen van de daarvoor benodigde tijd heeft de MO-zaak de normtijden gebruikt die worden genoemd in bijlage 1 van het Protocol Huishoudelijke verzorging van het Centrum indicatiestelling zorg (Ciz). Verweerder heeft te kennen gegeven dat dit bestendige uitvoeringspraktijk is en dat er in dit opzicht geen verschil is met voorheen. Deze werkwijze heeft er voor eiseres, als alleenstaande woonachtig in een seniorenwoning/flat, toe geleid dat verweerder haar tweeënhalf uur per week voor de overname van zware huishoudelijke taken en één uur per week voor de wasverzorging aan hulp in de huishouding heeft toegekend. Dit besluit heeft verweerder na heroverweging gehandhaafd, waarbij hij heeft overwogen dat eiseres in staat moet worden geacht de lichte huishoudelijke taken zelf te doen.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat haar gezondheidssituatie sinds de vorige indicatie (ingevolge de Wmo 2007) alleen maar is verslechterd; haar rug- en wervelklachten worden volgens haar steeds heviger. Dit wijt zij aan een ongeval dat zij enige tijd geleden heeft gehad. Eiseres zegt verder te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek van de MO-zaak.
4. De rechtbank stelt voorop dat gemeenten ingevolge de op 1 januari 2015 in werking getreden Wmo 2015 verantwoordelijk zijn voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen. Deze ondersteuning moet erop zijn gericht dat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven.
4.1 Eiseres heeft tot 27 oktober 2015 drieënhalf uur per week huishoudelijke hulp ingevolge de Wmo 2007 ontvangen. De toenmalige indicatie berustte op de Verordening Wmo gemeente Rijswijk 2012.
4.2. De eerste vraag die beantwoord moet worden is of verweerder – in het kader van een zorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit – het advies van de MO-zaak aan zijn indicatiebesluit ten grondslag heeft mogen leggen. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Zij ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het onderzoek van de MO-zaak onzorgvuldig is geweest. Uit het advies komt naar voren dat de indicatie-adviseur op 14 april 2015 bij eiseres een huisbezoek heeft afgelegd. In het advies zijn de beperkingen van eiseres vastgelegd. De MO-zaak geeft aan dat bij de totstandkoming van het advies rekening is gehouden met de persoonskenmerken en behoeften van eiseres en met de mogelijkheid om zelf in maatregelen te voorzien. De MO-zaak komt vervolgens in zijn advies tot de conclusie dat zwaar huishoudelijk werk en de wasverzorging door een hulp in de huishouding moeten worden overgenomen. Licht huishoudelijk werk kan eiseres volgens het advies zelf doen. Eiseres heeft in beroep medische stukken overgelegd, bestaande uit onder andere informatie van de huisarts en neuroloog. Hieruit blijkt van artrose in de rug en verschuiving van een wervel. Uit de door eiseres overgelegde stukken kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat de MO-zaak de beperkingen van eiseres heeft onderschat, of dat zij niet in staat is de licht huishoudelijke werkzaamheden zelf te doen.
4.3 De MO-zaak heeft voor de te adviseren hoeveelheid hulp in de huishouding, aangeknoopt bij de normtijden, zoals die zijn opgenomen in het Protocol Huishoudelijke verzorging van het Ciz. Deze werkwijze is in overeenstemming met paragraaf 7.8 van de Beleidsregels. Het Protocol bevat normtijden, die voorheen door het Ciz werden gebruikt bij de indicatie van huishoudelijke verzorging ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in meerdere uitspraken de werkwijze waarbij dit Protocol ook wordt gebruikt bij de indicatie van hulp in de huishouding ingevolge de Wmo 2007 geaccepteerd. Zo heeft de CRvB in dat verband over het Protocol gezegd dat dit op een deskundige analyse van de zorgbehoefte van leefeenheden berust (zie onder meer: ECLI:NL:CRVB:2015:4262). De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat dit Protocol bij de indicatiestelling ingevolge de Wmo 2015 niet als leidraad zou mogen dienen.
4.4 De MO-zaak is er bij zijn indicatieadvies van uitgegaan dat eiseres als alleenstaande een seniorenwoning bewoont. Gesteld noch gebleken is dat dit onjuist is. Dit betekent op basis van het Protocol dat voor de overname van zware huishoudelijke taken tweeënhalf uur per week kan worden geïndiceerd. Voor de wasverzorging is dat een uur per week.
4.5 De rechtbank stelt vast dat eiseres op basis van de nieuwe indicatie minder zorg krijgt dan voorheen. Het verschil in omvang van de zorgindicatie is echter niet het gevolg van het hanteren van nieuwe (lagere) normtijden, maar van het gegeven dat licht huishoudelijk werk niet (meer) hoeft te worden overgenomen. Eiseres wordt thans in staat geacht zelf de licht huishoudelijke taken te doen (bij de oude indicatie werd afstoffen hoog/laag nog overgenomen). Nu aan de hand van de door eiseres overgelegde medische stukken niet kan worden geoordeeld dat de MO-zaak haar beperkingen heeft onderschat en zij evenmin heeft aangetoond dat zij niet in staat is om zelf licht huishoudelijk werk te doen, heeft verweerder het advies van de MO-zaak integraal over kunnen nemen en aan zijn indicatiebesluit ten grondslag mogen leggen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres door het gebruik van de normtijden voldoende wordt gecompenseerd en dat verweerder met die indicatie maatwerk heeft geleverd.
5. Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond is.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzitter, en mr. D.A.J. Overdijk en mr. M.M. Meessen, leden, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.