ECLI:NL:RBDHA:2016:264

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
13 januari 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 7034
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor andere functies

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser, die sinds 14 december 2012 arbeidsongeschikt was door rug- en schouderklachten, had een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het primaire besluit van 18 februari 2015 weigerde deze uitkering per 6 maart 2015, en het bestreden besluit van 2 september 2015 verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond. Eiser stelde beroep in tegen dit besluit, waarbij hij betoogde dat hij meer beperkt was dan door de verzekeringsartsen was aangenomen.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de medische rapporten van de verzekeringsartsen. De verzekeringsarts had vastgesteld dat eiser beperkt was in zijn fysieke mogelijkheden, maar de rechtbank vond geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had geen extra beperkingen vastgesteld en de rechtbank concludeerde dat de FML (functionele mogelijkhedenlijst) correct was opgesteld.

De rechtbank oordeelde dat eiser in staat was om de geduide functies uit te oefenen, ondanks zijn klachten. De arbeidsdeskundige had de functies productiemedewerker, snackbereider en textielproductenmaker als geschikt beoordeeld. Aangezien het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 35% was, werd de WIA-uitkering terecht geweigerd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/7034

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.M. van Kuijeren),
en

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

(gemachtigde: mr. J.M.W. Beers).

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 6 maart 2015 geweigerd.
Bij besluit van 2 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden zijn later ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2015.
Eiser is verschenen, vergezeld door zijn dochter [persoon A] en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is op 14 december 2012 uitgevallen met rug- en schouderklachten voor zijn werk als produktiemedewerker voor 39 uren per week bij [bedrijf A] (hierna: werkgever). Eiser is in zijn eigen werk hervat voor vijf uren per dag. Bij besluit van 29 oktober 2014 is de door eiser aangevraagde WIA opgeschort omdat eisers werkgever niet alle verplichtingen was nagekomen met betrekking tot de re-integratie. Aan eisers werkgever is een periode van loondoorbetaling opgelegd tot 10 december 2015. Bij besluit van 23 januari 2015 is de periode loondoorbetaling voor de werkgever verkort naar 5 maart 2015 met de mededeling dat beslist zal worden op de WIA aanvraag van eiser.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser op de in geding zijnde datum niet meer geschikt is voor het verrichten van zijn eigen arbeid maar wel voor het uitoefenen van andere, voor hem geselecteerde, functies. Op basis van die functies is het verlies aan verdiencapaciteit volgens verweerder 21,18 %, dat wil zeggen minder dan 35%, waarmee eiser niet in aanmerking komt voor een Wet WIA uitkering.
3. Eiser heeft hiertegen -kort samengevat- aangevoerd dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. Hij heeft rug- en rechter schouderklachten met uitstraling naar zijn arm en elleboog. De lichamelijke klachten hebben ook een psychisch effect op hem. Eiser acht zich niet in staat om de werkzaamheden van de twee overgebleven functies te verrichten.
4.1.
In het kader van zijn WIA-aanvraag is eiser uitgenodigd voor het spreekuur bij de verzekeringsarts op 10 februari 2015, waar hij zowel lichamelijk als psychisch is onderzocht. De verzekeringsarts heeft voorts dossierstudie verricht, waarbij deze heeft kennisgenomen van informatie van Kliniek Lange Voorhout van 18 september 2013 en van 2 januari 2014. Uit haar rapport van 10 februari 2015 blijkt voorts dat de verzekeringsarts nog telefonisch overleg heeft gepleegd met [arts] van Kliniek Lange Voorhout.
De verzekeringsarts is op basis van haar onderzoek en de informatie van de behandelaar tot de conclusie gekomen dat eiser beperkt is voor langdurig lopen en staan, voor intensief en frequent buigen, zwaar tillen, dragen, duwen en trekken. De verzekeringsarts heeft de beperkingen vastgelegd in een functionele mogelijkhedenlijst (FML).
4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft vervolgens aan de hand van de door eiser naar voren gebrachte bezwaren de bevindingen van de verzekeringsarts beoordeeld. De verzekeringsarts b&b heeft eiser op 13 juli 2015 aansluitend aan de hoorzitting lichamelijk onderzocht. Tevens vond er een oriënterend psychisch onderzoek plaats. Voorst heeft deze arts dossierstudie verricht waarbij zij kennis heeft genomen van de informatie van Kliniek Lange Voorhout van 18 september 2013 en van 2 januari 2014. Uit haar rapport van 13 juli 2015 blijkt dat de verzekeringsarts b&b na haar onderzoek tot de conclusie is gekomen dat er geen medische argumenten zijn voor het aannemen van meer beperkingen. Met de aanwezige objectiveerbare beperkingen rechtstreeks en objectief voortkomend uit de aanwezige pathologie is in de FML rekening mee gehouden. Er is geen sprake van psychopathologie in engere zin, aldus de verzekeringsarts b&b. Zij is het eens met de vastgestelde FML.
5. Met betrekking tot de medische beoordeling van het bestreden besluit heeft de rechtbank geen redenen gevonden om te oordelen dat het medisch onderzoek zoals vermeld onder 4.1 en 4.2 onjuist of onzorgvuldig is verlopen of dat de beperkingen van eiser niet juist zijn vastgelegd in de FML. Er is geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts b&b een onjuist beeld had van de lichamelijke en geestelijke gezondheidstoestand van eiser. Uit haar rapport blijkt dat zij de klachten van eiser in samenhang met de bijbehorende informatie van de behandelaar heeft meegewogen en heeft vertaald naar de FML. De verzekeringsarts b&b heeft ook het slechte slapen van eiser meegewogen in haar beoordeling. Weliswaar kunnen somatische klachten een psychisch effect hebben doch van een psychische stoornis is niet gebleken. Voor het aannemen van meer beperkingen ontbreekt de medische onderbouwing. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6.1.
Aan de hand van de FML heeft de arbeidsdeskundige voor eiser de functies productiemedewerker (sbc-code 111180), snackbereider (sbc-code 111071) en machinebediende inpak-/verpakkingsmachine (sbc-code 271093) geduid.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) heeft vervolgens de functies heroverwogen en de functie machinebediende inpak-/verpakkingsmachine voor eiser in verband met de vereiste opleiding niet geschikt geacht en laten vervallen. Hiervoor in de plaats heeft hij de functie textielproductenmaker geduid.
6.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML moet eiser in staat worden geacht de werkzaamheden die zijn verbonden aan deze functies te verrichten. Voor zover sprake is van signaleringen in de aan de schatting ten grondslag liggende functies, is door de arbeidsdeskundige b&b toereikend gemotiveerd waarom de bovengenoemde geduide functies ondanks de signaleringen toch geschikt zijn voor eiser. Onder verwijzing naar 6.1 volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat er maar twee functies voor de schatting zijn overgebleven. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Aangezien eiser met het vervullen van de geduide functies een zodanig inkomen kan verwerven dat in vergelijking met het maatmanloon het verlies aan verdiencapaciteit 21,18 % bedraagt, heeft verweerder terecht geweigerd eiser een Wet WIA uitkering toe te kennen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Lagas, rechter, in aanwezigheid van J.A. de Kievit-Tempels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.